Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor varía (Spaans) in het Nederlands

variar:

variar werkwoord

  1. variar (diferir)
    variëren; veranderen; uiteenlopen; verschillen; afwisselen; wisselen
    • variëren werkwoord (varieer, varieert, varieerde, varieerden, gevarieerd)
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • uiteenlopen werkwoord (loop uiteen, loopt uiteen, liep uiteen, liepen uiteen, uiteengelopen)
    • verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • wisselen werkwoord (wissel, wisselt, wisselde, wisselden, gewisseld)
  2. variar (alterar; cambiar; modificar; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  3. variar (diferenciar; ser diferente; ser distinto)
    verschillen; verschil maken; schelen
    • verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)
    • verschil maken werkwoord
    • schelen werkwoord (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)

Conjugations for variar:

presente
  1. varío
  2. varías
  3. varía
  4. variamos
  5. variáis
  6. varían
imperfecto
  1. variaba
  2. variabas
  3. variaba
  4. variábamos
  5. variabais
  6. variaban
indefinido
  1. varié
  2. variaste
  3. varió
  4. variamos
  5. variasteis
  6. variaron
fut. de ind.
  1. variaré
  2. variarás
  3. variará
  4. variaremos
  5. variaréis
  6. variarán
condic.
  1. variaría
  2. variarías
  3. variaría
  4. variaríamos
  5. variaríais
  6. variarían
pres. de subj.
  1. que varíe
  2. que varíes
  3. que varíe
  4. que variemos
  5. que variéis
  6. que varíen
imp. de subj.
  1. que variara
  2. que variaras
  3. que variara
  4. que variáramos
  5. que variarais
  6. que variaran
miscelánea
  1. ¡varía!
  2. ¡variad!
  3. ¡no varíes!
  4. ¡no variéis!
  5. variado
  6. variando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor variar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schelen diferencia; divergencia
veranderen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
verschillen diferencia; divergencia
wijzigen adaptación; alteración; cambio; enmienda; modificación; reforma; transformación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; diferir; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar
herzien alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; corregir; enmendar; mejorar; modificar; perfeccionar; rectificar; reformar; rehabilitar; renovar; reparar; rever; revisar
schelen diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar
uiteenlopen diferir; variar
variëren diferir; variar anadear; balancear; balancearse; cambiar; desequilibrarse; fluctuar; intercambiar; moverse continuamente; serpentear; tambalear; tambalearse; titubear; vacilar
veranderen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; diferir; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; enmendar; modificar; reformar
verschil maken diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar
verschillen diferenciar; diferir; ser diferente; ser distinto; variar apartarse; desviarse de; diferenciarse; diferir; ser diferente; ser distinto
verwisselen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar cambiar; cambiar de sitio; cambiar por; canjear; canjear por; confundir; conmutar; convertir; intercambiar; mezclar; reconstruir; reemplazar; renovar; reponer; sustituir
wijzigen alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar alterar; cambiar; convertir; enmendar; modificar; reformar
wisselen diferir; variar arrojar; bambolearse; cambiar; canjear; columpiarse; dar bandazos; escorar; fluctuar; hacer eses; intercambiar; mecerse; renguear; serpentear; titubear; vacilar

Synoniemen voor "variar":


Wiktionary: variar

variar
verb
  1. (overgankelijk) doen veranderen

Cross Translation:
FromToVia
variar bewegen bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen
variar bewegen bewegen — die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern
variar variëren variieren — etwas teilweise ändern
variar afwisselen; variëren; werken varier — À trier