Unas in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

unas:
- sommige
unir:
- verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien; koppelen; paren; bundelen; samenvoegen; combineren; bijeen voegen; bijeenhouden; bij elkaar houden; doorverbinden; panorama maken
- koppeling; koppelen
Wiktionary:
- unas → wat, enkele
- unir → verenigen
- unir → verenigen, combineren, samenvoegen, verbinden, vastmaken, verzamelen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor unas (Spaans) in het Nederlands

unas:

unas

unas (algunos; algunas; unos)
sommige
- sommige

Vertaal Matrix voor unas:

Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
sommige	algunas; algunos; unas; unos
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
sommige		algo; algo de; alguna cosa; algún; cierta; poco; un par de; un poco; unos

Wiktionary: unas

Cross Translation:

From	To	Via
• unas	→ wat; enkele	↔ some — indefinite quantity or number

unas vorm van unir:

unir werkwoord

unir (combinar)
verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien
- verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
- onderling verbinden werkwoord
- van verband voorzien werkwoord
unir (conectar; juntar)
verbinden; koppelen; paren
- verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
- koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
- paren werkwoord (paar, paart, paarde, paarden, gepaard)
unir (reunir)
bundelen
- bundelen werkwoord (bundel, bundelt, bundelde, bundelden, gebundeld)
unir (conglomerar; montar; ensamblar; empalmar)
samenvoegen; combineren; bijeen voegen
- samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
- combineren werkwoord (combineer, combineert, combineerde, combineerden, gecombineerd)
- bijeen voegen werkwoord
unir (mantener reunido)
bijeenhouden; bij elkaar houden
- bijeenhouden werkwoord (houd bijeen, houdt bijeen, hield bijeen, hielden bijeen, bijeengehouden)
- bij elkaar houden werkwoord (houd bij elkaar, houdt bij elkaar, hield bij elkaar, hielden bij elkaar, bij elkaar gehouden)
unir (conectar; ligar; vincular; comunicar)
doorverbinden
- doorverbinden werkwoord (verbind door, verbindt door, verbond door, verbonden door, doorverbonden)
unir
panorama maken
- panorama maken werkwoord

Conjugations for unir:

presente

uno
unes
une
unimos
unís
unen

imperfecto

unía
unías
unía
uníamos
uníais
unían

indefinido

uní
uniste
unió
unimos
unisteis
unieron

fut. de ind.

uniré
unirás
unirá
uniremos
uniréis
unirán

condic.

uniría
unirías
uniría
uniríamos
uniríais
unirían

pres. de subj.

que una
que unas
que una
que unamos
que unáis
que unan

imp. de subj.

que uniera
que unieras
que uniera
que uniéramos
que unierais
que unieran

miscelánea

¡une!
¡unid!
¡no unas!
¡no unáis!
unido
uniendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

unir [el ~] zelfstandig naamwoord

el unir (conectar)
de koppeling; koppelen
- koppeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- koppelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor unir:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bijeen voegen		adjuntar con; juntar; reunir
koppelen	conectar; unir
koppeling	conectar; unir	asociación; combinación; compuesto; comunicación; conexión; empalme; enlace; ensamblaje; juntura; nexo; vínculo; vínculo OLE y DDE
verbinden		juntar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bij elkaar houden	mantener reunido; unir	comparar
bijeen voegen	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir
bijeenhouden	mantener reunido; unir
bundelen	reunir; unir	agrupar; empaquetar; incluir
combineren	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir	agrupar; combinar
doorverbinden	comunicar; conectar; ligar; unir; vincular	desviar; transferencia
koppelen	conectar; juntar; unir	acoplar; asociar; emparejar; encadenar; línea de vínculo; montar; vincular
onderling verbinden	combinar; unir
panorama maken	unir
paren	conectar; juntar; unir	contacto sexual
samenvoegen	conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir	combinar; encadenar; fusionar
van verband voorzien	combinar; unir
verbinden	combinar; conectar; juntar; unir	abotonar; abrochar; acoplar; atar; colocar; conectar(se); encadenar; encordar; enlazar; fijar; sujetar
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
doorverbinden		desvío de llamadas
koppelen		emparejamiento; emparejamiento de dispositivo; vinculación
samenvoegen		combinación

Synoniemen voor "unir":

acercar; aproximar; arrimar; juntar; abocar; avecinar
acoplar; casar; adherir; incorporar; mezclar; aglomerar; pegar
encajar; ensamblar; engranar; articular; ajustar; imbricar; situar
agregar; adicionar; anexar; añadir; asociar; sumar; ampliar; amplificar
ajuntar
enchufar; colocar; trabar; enlazar; empalmar; embragar; conexionar
federar; aliar; agrupar; coligar; federalizar; mancomunar; sindicar
fusionar; fundir; reunir; unificar; adjuntar; aunar; soldar; atar; adosar; conectar; anudar; ligar; yuxtaponer; aglutinar; estrechar
amarrar; sujetar; vendar; inmovilizar; aprisionar

Wiktionary: unir

unir

verb

afzonderlijke delen tot één geheel maken
- verenigen → unir; juntar; aliar

Cross Translation:

From	To	Via
• unir	→ verenigen	↔ combine — have two or more things or properties that function together
• unir	→ combineren	↔ combine — bring two or more things or activities together
• unir	→ samenvoegen; verbinden	↔ conflate — fuse into a single entity
• unir	→ vastmaken	↔ fasten — to attach or connect in a secure manner
• unir	→ verzamelen	↔ rally — To come into orderly arrangement
• unir	→ verenigen	↔ unite — to come or bring together as one
• unir	→ verenigen	↔ unir — joindre deux ou plusieurs choses ensemble.

Verwante vertalingen van unas

Remove Ads

Vertaal unas van Spaans naar Nederlands