Spaans

Uitgebreide vertaling voor traza (Spaans) in het Nederlands

traza:

traza [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la traza (ínfulas; comportamiento; aire; )
    het air
    • air [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la traza
    de tracering

Vertaal Matrix voor traza:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
air actitud afectada; aire; aires; comportamiento; humos; pose; postura; traza; ínfulas
tracering traza

Verwante woorden van "traza":


Synoniemen voor "traza":


Wiktionary: traza

traza
noun
  1. spoor of reeks van sporen dat een voet nalaat

Cross Translation:
FromToVia
traza afdruk; spoor; voetspoor empreinte — Figure empreinte, impression, marque.

trazar:

trazar werkwoord

  1. trazar (diseñar; crear)
    ontwerpen
    • ontwerpen werkwoord (ontwerp, ontwerpt, ontwierp, ontwierpen, ontworpen)
  2. trazar (contrastar; firmar; caracterizar; )
    contrasteren; aftekenen
  3. trazar (armar; hacer; crear; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
  4. trazar (demarcar; dibujar; copiar; recubrir)
    overtrekken; met pen overtekenen
  5. trazar (concebir; crear; diseñar; )
    concipiëren
    • concipiëren werkwoord (concipieer, concipieert, concipieerde, concipieerden, geconcipieerd)
  6. trazar
    traceren
    • traceren werkwoord (traceer, traceert, traceerde, traceerden, getraceerd)

Conjugations for trazar:

presente
  1. trazo
  2. trazas
  3. traza
  4. trazamos
  5. trazáis
  6. trazan
imperfecto
  1. trazaba
  2. trazabas
  3. trazaba
  4. trazábamos
  5. trazabais
  6. trazaban
indefinido
  1. tracé
  2. trazaste
  3. trazó
  4. trazamos
  5. trazasteis
  6. trazaron
fut. de ind.
  1. trazaré
  2. trazarás
  3. trazará
  4. trazaremos
  5. trazaréis
  6. trazarán
condic.
  1. trazaría
  2. trazarías
  3. trazaría
  4. trazaríamos
  5. trazaríais
  6. trazarían
pres. de subj.
  1. que trace
  2. que traces
  3. que trace
  4. que tracemos
  5. que tracéis
  6. que tracen
imp. de subj.
  1. que trazara
  2. que trazaras
  3. que trazara
  4. que trazáramos
  5. que trazarais
  6. que trazaran
miscelánea
  1. ¡traza!
  2. ¡trazad!
  3. ¡no traces!
  4. ¡no tracéis!
  5. trazado
  6. trazando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

trazar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el trazar (saliente; marcar; delimitar)
    aftekenen

Vertaal Matrix voor trazar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftekenen delimitar; marcar; saliente; trazar
maken confección; elaboración; fabricación; producción
overtrekken calcar; copiar
scheppen elaboración; fabricación; palas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aftekenen calcar; caracterizar; contrastar; dibujarse; firmar; firmar la recepción; perfilarse; recortarse; rubricar; trazar; visar
concipiëren concebir; crear; diseñar; extraer; proyectar; sacar con pala; trabajar con pala; trazar
contrasteren calcar; caracterizar; contrastar; dibujarse; firmar; firmar la recepción; perfilarse; recortarse; rubricar; trazar; visar
in het leven roepen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar
maken armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar amasar; arreglar; constituir; corregir; crear; dar forma; dar masajes; elaborar; fabricar; fijar; formar; hacer; macerar; masajear; modelar; modificar; producir; reajustar; remendar; reparar; restaurar
met pen overtekenen copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar
ontwerpen crear; diseñar; trazar
overtrekken copiar; demarcar; dibujar; recubrir; trazar calcar; cubrir; cumplir con; decorar; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar
scheppen armar; compilar; componer; concebir; convertirse en; crear; desarrollar; diseñar; fabricar; formar; ganar; hacer; montar; producir; remendar; reparar; trazar comer con cuchara; concebir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar
traceren trazar encontrar; localizar; seguir paso a paso

Synoniemen voor "trazar":


Wiktionary: trazar


Cross Translation:
FromToVia
trazar voorschrijven prescrire — Ordonner, marquer précisément ce qu’on veut qui soit fait.

traza vorm van trazo:

trazo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el trazo (arruga facial; arruga; línea; )
    de rimpel; gezichtsrimpel
  2. el trazo (arañazo; raya; línea)
    de haal; de kras; pennekras
    • haal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kras [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pennekras [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. el trazo (pincelada; trazo de pincel)

Vertaal Matrix voor trazo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gezichtsrimpel arruga; arruga facial; cordel; cuerda; hacer régimen; línea; ondulación; rama; raya; sedal; trazo
haal arañazo; línea; raya; trazo calada; chupada; estirajón; estirón; tirón
kras arañazo; línea; raya; trazo arañazo; rasguño
pennekras arañazo; línea; raya; trazo
rimpel arruga; arruga facial; cordel; cuerda; hacer régimen; línea; ondulación; rama; raya; sedal; trazo arruga
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwaststreek pincelada; trazo; trazo de pincel

Verwante woorden van "trazo":


Synoniemen voor "trazo":


Wiktionary: trazo


Cross Translation:
FromToVia
trazo rechte; streep; lijn line — path through two or more points, threadlike mark
trazo streek stroke — line drawn with a pen or pencil