Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
trasladar:
- disloqueren; verplaatsen; verschuiven; verleggen; verschikken; verzetten; roeren; vervoeren; verrijden; meebrengen; brengen; langs brengen; overhevelen; overtappen; overzetten; transponeren; iets transporteren; uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen; wegleiden; wegvoeren
- trasladarse:
-
Wiktionary:
- trasladar → verhuizen
- trasladar → overdragen, verzetten, verplaatsen, transporteren, overbrengen, voeren, vervoeren, terugbrengen, uitstellen, overplaatsen, doorschakelen, overhevelen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor traslades (Spaans) in het Nederlands
traslades vorm van trasladar:
-
trasladar (desplazar; mover; cambiar la fecha; transferir; cambiar de lugar; cambiar de sitio)
-
trasladar (desplazar)
-
trasladar (traer; acompañar; alcanzar; apasionar; transportar)
-
trasladar (llevar de un barril a otro; transferir; trasvasar; transponer)
-
trasladar (transferir; trasvasar; transponer)
-
trasladar (transportar)
-
trasladar (desmontar; desplazar; expulsar; trasladarse; mudarse; despachar; desarmar; desmantelar; extirpar; cambiar la fecha)
uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
uit elkaar nemen werkwoord (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
-
-
trasladar (evacuar; transportar)
Conjugations for trasladar:
presente
- traslado
- trasladas
- traslada
- trasladamos
- trasladáis
- trasladan
imperfecto
- trasladaba
- trasladabas
- trasladaba
- trasladábamos
- trasladabais
- trasladaban
indefinido
- trasladé
- trasladaste
- trasladó
- trasladamos
- trasladasteis
- trasladaron
fut. de ind.
- trasladaré
- trasladarás
- trasladará
- trasladaremos
- trasladaréis
- trasladarán
condic.
- trasladaría
- trasladarías
- trasladaría
- trasladaríamos
- trasladaríais
- trasladarían
pres. de subj.
- que traslade
- que traslades
- que traslade
- que traslademos
- que trasladéis
- que trasladen
imp. de subj.
- que trasladara
- que trasladaras
- que trasladara
- que trasladáramos
- que trasladarais
- que trasladaran
miscelánea
- ¡traslada!
- ¡trasladad!
- ¡no traslades!
- ¡no trasladéis!
- trasladado
- trasladando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor trasladar:
Synoniemen voor "trasladar":
Wiktionary: trasladar
trasladar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trasladar | → overdragen | ↔ convey — to carry |
• trasladar | → verzetten; verplaatsen | ↔ move — to transfer from one space or position to another |
• trasladar | → transporteren | ↔ transportieren — (transitiv) (unter Zuhilfenahme eines Transportmittels) etwas oder jemanden von einem Ort an einen anderen bringen/schaffen |
• trasladar | → verplaatsen | ↔ déplacer — Prendre quelque chose et le placer ailleurs. |
• trasladar | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren; terugbrengen; uitstellen | ↔ reporter — Traductions à trier suivant le sens |
• trasladar | → overplaatsen; doorschakelen; overhevelen | ↔ transférer — transporter, porter quelque chose d’un lieu à un autre, faire passer d’un lieu à un autre. |
• trasladar | → overbrengen; transporteren; voeren; vervoeren | ↔ transporter — porter d’un lieu dans un autre. |
traslades vorm van trasladarse:
-
trasladarse (desmontar; desplazar; expulsar; trasladar; mudarse; despachar; desarmar; desmantelar; extirpar; cambiar la fecha)
uit elkaar halen; ontmantelen; demonteren; uit elkaar nemen; uiteen nemen; onttakelen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
-
uit elkaar nemen werkwoord (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
-
Conjugations for trasladarse:
presente
- me traslado
- te trasladas
- se traslada
- nos trasladamos
- os trasladáis
- se trasladan
imperfecto
- me trasladaba
- te trasladabas
- se trasladaba
- nos trasladábamos
- os trasladabais
- se trasladaban
indefinido
- me trasladé
- te trasladaste
- se trasladó
- nos trasladamos
- os trasladasteis
- se trasladaron
fut. de ind.
- me trasladaré
- te trasladarás
- se trasladará
- nos trasladaremos
- os trasladaréis
- se trasladarán
condic.
- me trasladaría
- te trasladarías
- se trasladaría
- nos trasladaríamos
- os trasladaríais
- se trasladarían
pres. de subj.
- que me traslade
- que te traslades
- que se traslade
- que nos traslademos
- que os trasladéis
- que se trasladen
imp. de subj.
- que me trasladara
- que te trasladaras
- que se trasladara
- que nos trasladáramos
- que os trasladarais
- que se trasladaran
miscelánea
- ¡trasládate!
- ¡trasladaos!
- ¡no te traslades!
- ¡no os trasladéis!
- trasladado
- trasladándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes