Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. trago:
  2. tragar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor trago (Spaans) in het Nederlands

trago:

trago [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el trago (sorbo)
    de slok; de dronk; de teug
    • slok [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • dronk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • teug [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. el trago (aperitivo; traguito; copita; copa de aguardiente)
    de borrel; de neut
    • borrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • neut [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  3. el trago (copita; copa; marino; )
    het oorlam
    • oorlam [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor trago:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
borrel aperitivo; copa de aguardiente; copita; trago; traguito aperitivo; bienvenida; copita; copita de ginebra; estimulante; estímulo; fiesta; guateque; recepción; recepción de pie
dronk sorbo; trago
neut aperitivo; copa de aguardiente; copita; trago; traguito
oorlam copa; copa de aguardiente; copita; estimulante; marino; platina; trago; traguito
slok sorbo; trago
teug sorbo; trago

Verwante woorden van "trago":


Synoniemen voor "trago":

  • gorgorotada
  • libación; sorbo; succión; degustación; paladeo; saboreo

Wiktionary: trago

trago
noun
  1. een grote slok

Cross Translation:
FromToVia
trago drank; drankje beverage — a drink
trago drank booze — any alcoholic beverage
trago teug; slok draught — an amount of liquid that is drunk in one swallow
trago drank; drankske; drankje drink — served alcoholic beverage

tragar:

tragar werkwoord

  1. tragar (tragarse; engullir; ingerir; tomar)
    slikken; doorslikken
    • slikken werkwoord (slik, slikt, slikte, slikten, geslikt)
    • doorslikken werkwoord (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
  2. tragar (ingerir; tragarse; tomar)
    doorslikken; inslikken
    • doorslikken werkwoord (slik door, slikt door, slikte door, slikten door, doorgeslikt)
    • inslikken werkwoord (slik in, slikt in, slikte in, slikten in, ingeslikt)
  3. tragar (atracarse)
    vreten; onbeschoft eten
  4. tragar (digerir)
    verstuwen; verstouwen
    • verstuwen werkwoord (verstuw, verstuwt, verstuwde, verstuwden, verstuwd)
    • verstouwen werkwoord (verstouw, verstouwt, verstouwde, verstouwden, verstouwen)
  5. tragar (engullir; tomar; comer; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken werkwoord (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)

Conjugations for tragar:

presente
  1. trago
  2. tragas
  3. traga
  4. tragamos
  5. tragáis
  6. tragan
imperfecto
  1. tragaba
  2. tragabas
  3. tragaba
  4. tragábamos
  5. tragabais
  6. tragaban
indefinido
  1. tragué
  2. tragaste
  3. tragó
  4. tragamos
  5. tragasteis
  6. tragaron
fut. de ind.
  1. tragaré
  2. tragarás
  3. tragará
  4. tragaremos
  5. tragaréis
  6. tragarán
condic.
  1. tragaría
  2. tragarías
  3. tragaría
  4. tragaríamos
  5. tragaríais
  6. tragarían
pres. de subj.
  1. que trague
  2. que tragues
  3. que trague
  4. que traguemos
  5. que traguéis
  6. que traguen
imp. de subj.
  1. que tragara
  2. que tragaras
  3. que tragara
  4. que tragáramos
  5. que tragarais
  6. que tragaran
miscelánea
  1. ¡traga!
  2. ¡tragad!
  3. ¡no tragues!
  4. ¡no traguéis!
  5. tragado
  6. tragando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tragar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vreten devorar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenkrijgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
doorslikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
inslikken ingerir; tomar; tragar; tragarse quedarse tranquilo
onbeschoft eten atracarse; tragar
opslokken atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
slikken engullir; ingerir; tomar; tragar; tragarse
verstouwen digerir; tragar
verstuwen digerir; tragar
vreten atracarse; tragar agotar; aprovechar; atiborrarse; atracarse; carcomer; comer; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; engullir; hartarse; manducar; tomar
zwelgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse engullir; hartarse

Synoniemen voor "tragar":


Wiktionary: tragar

tragar
verb
  1. zich onmatig verlustigen

Cross Translation:
FromToVia
tragar slikken; inslikken schlucken — durch Zusammenziehen der Muskeln im Hals und Mund in dem Magen gelangen lassen
tragar slikken; doorslikken swallow — to cause to pass from the mouth into the stomach
tragar slikken; inslikken; doorslikken; slokken avaler — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van trago