Spaans

Uitgebreide vertaling voor torno (Spaans) in het Nederlands

torno:

torno [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el torno (súcula)
    de draaibank
  2. el torno (cabria)
    de lier; het windas
    • lier [de ~] zelfstandig naamwoord
    • windas [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. el torno
    de tandartsboor
  4. el torno
    de bankschroef

Vertaal Matrix voor torno:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bankschroef torno
draaibank súcula; torno
lier cabria; torno
tandartsboor torno
windas cabria; torno

Verwante woorden van "torno":


Synoniemen voor "torno":


Wiktionary: torno

torno
noun
  1. een machine die een ingeklemd werkstuk ronddraait zodat dit met beitels en boren kan worden bewerkt
  2. schijf die kan draaien
  3. scheepvaart|nld verticaal staande vaste windas
  4. een machine die een ingeklemd werkstuk van metaal rondgedraait zodat dit met beitels en boren kan worden bewerkt
  5. scheepvaart|nld windas

Cross Translation:
FromToVia
torno draaibank lathe — machine tool used to shape a piece of material
torno bankschroef vise — two-jawed instrument for holding work
torno draalmachine Drehbank — Die Drehbank ist eine Werkzeugmaschine zur Herstellung von meist runden Werkstücken durch Trennen des Werkstoffs mit einer Schneide.Wikipedia|Drehmaschine
torno draaibank DrehmaschineWerkzeugmaschine, bei der ein rotierendes Werkstück durch spanen mittels eines scharfen Werkzeugs bearbeitet wird

tornar:

tornar werkwoord

  1. tornar (dar vueltas; girar; tornarse)
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren werkwoord (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen werkwoord (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen werkwoord (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
  2. tornar (rodar; girar; dar; )
    draaien; wenden; zwenken
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
    • zwenken werkwoord (zwenk, zwenkt, zwenkte, zwenkten, gezwenkt)
  3. tornar (cambiar de dirección; dar la vuelta)
    keren; draaien; omdraaien; wenden
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • omdraaien werkwoord (draai om, draait om, draaide om, draaiden om, omgedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
  4. tornar (rodar; dar vueltas a; girar; )
    draaien; wenden; keren
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • wenden werkwoord (wend, wendt, wendde, wendden, gewend)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  5. tornar (girar; dar vueltas a; hacer girar; )
    omwenden
    • omwenden werkwoord (wend om, wendt om, wendde om, wendden om, omgewend)
  6. tornar (dar la vuelta; volver; regresar)
    teruggaan; omkeren; keren
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  7. tornar (abrazar; rodear; enrollar; )

Conjugations for tornar:

presente
  1. torno
  2. tornas
  3. torna
  4. tornamos
  5. tornáis
  6. tornan
imperfecto
  1. tornaba
  2. tornabas
  3. tornaba
  4. tornábamos
  5. tornabais
  6. tornaban
indefinido
  1. torné
  2. tornaste
  3. tornó
  4. tornamos
  5. tornasteis
  6. tornaron
fut. de ind.
  1. tornaré
  2. tornarás
  3. tornará
  4. tornaremos
  5. tornaréis
  6. tornarán
condic.
  1. tornaría
  2. tornarías
  3. tornaría
  4. tornaríamos
  5. tornaríais
  6. tornarían
pres. de subj.
  1. que torne
  2. que tornes
  3. que torne
  4. que tornemos
  5. que tornéis
  6. que tornen
imp. de subj.
  1. que tornara
  2. que tornaras
  3. que tornara
  4. que tornáramos
  5. que tornarais
  6. que tornaran
miscelánea
  1. ¡torna!
  2. ¡tornad!
  3. ¡no tornes!
  4. ¡no tornéis!
  5. tornado
  6. tornando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tornar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien girar
zwenken girar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien apartar; cambiar de dirección; dar; dar la vuelta; dar vueltas; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar; tornarse arremolinar; arremolinarse; caer en; dar vueltas; dar vueltas a; girar; hacer girar; rodar; rotación
kantelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse derribar; volcar; voltear; zozobrar
keren cambiar de dirección; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar; volver
omdraaien cambiar de dirección; dar la vuelta; tornar
omkeren dar la vuelta; regresar; tornar; volver cambiar; conmutar; convertir; dar la vuelta; dar la vuelta a; darse la vuelta; invertir; pasar una página; regresar; volver; volverse
omwenden dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; invertir; poner al revés; rodar; tornar
rollen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
ronddraaien dar vueltas; girar; tornar; tornarse arremolinar; arremolinarse; dar vueltas; dar vueltas a; girar; rodar
roteren dar vueltas; girar; tornar; tornarse
teruggaan dar la vuelta; regresar; tornar; volver basarse en; disminuir; gastarse; pasar; podrirse; reducirse; remontarse a
wenden apartar; cambiar de dirección; dar; dar la vuelta; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; tornar
wentelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
zich omdraaien abrazar; apartarse; cambiar de dirección; dar la vuelta; dar media vuelta; darse la vuelta; desfigurar; enrollar; estrechar entre los brazos; rebobinar; rodear; tornar; tornarse
zwenken apartar; dar; girar; hacer girar; regresar; rodar; tornar apartarse; balancearse; girar; hacer eses; hacerse a un lado; oscilar; tambalear; virar

Synoniemen voor "tornar":



torno vorm van tornarse:

tornarse werkwoord

  1. tornarse (volverse; hacerse; pasar a ser; )
    worden
    • worden werkwoord (word, wordt, werd, werden, geworden)
  2. tornarse (dar vueltas; tornar; girar)
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien werkwoord (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren werkwoord (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen werkwoord (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen werkwoord (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
  3. tornarse (abrazar; rodear; tornar; )

Conjugations for tornarse:

presente
  1. me torno
  2. te tornas
  3. se torna
  4. nos tornamos
  5. os tornáis
  6. se tornan
imperfecto
  1. me tornaba
  2. te tornabas
  3. se tornaba
  4. nos tornábamos
  5. os tornabais
  6. se tornaban
indefinido
  1. me torné
  2. te tornaste
  3. se tornó
  4. nos tornamos
  5. os tornasteis
  6. se tornaron
fut. de ind.
  1. me tornaré
  2. te tornarás
  3. se tornará
  4. nos tornaremos
  5. os tornaréis
  6. se tornarán
condic.
  1. me tornaría
  2. te tornarías
  3. se tornaría
  4. nos tornaríamos
  5. os tornaríais
  6. se tornarían
pres. de subj.
  1. que me torne
  2. que te tornes
  3. que se torne
  4. que nos tornemos
  5. que os tornéis
  6. que se tornen
imp. de subj.
  1. que me tornara
  2. que te tornaras
  3. que se tornara
  4. que nos tornáramos
  5. que os tornarais
  6. que se tornaran
miscelánea
  1. ¡tórnate!
  2. ¡tornaos!
  3. ¡no te tornes!
  4. ¡no os tornéis!
  5. tornado
  6. tornándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tornarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien girar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
draaien dar vueltas; girar; tornar; tornarse apartar; arremolinar; arremolinarse; caer en; cambiar de dirección; dar; dar la vuelta; dar vueltas; dar vueltas a; dar vueltas sobre su eje; girar; girar sobre su eje; hacer girar; hacer rodar; regresar; rodar; rotación; tornar
kantelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse derribar; volcar; voltear; zozobrar
rollen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
ronddraaien dar vueltas; girar; tornar; tornarse arremolinar; arremolinarse; dar vueltas; dar vueltas a; girar; rodar
roteren dar vueltas; girar; tornar; tornarse
wentelen dar vueltas; girar; tornar; tornarse
worden convertirse en; hacerse; meterse; pasar a ser; ponerse; tornarse; volverse
zich omdraaien abrazar; apartarse; cambiar de dirección; dar la vuelta; dar media vuelta; darse la vuelta; desfigurar; enrollar; estrechar entre los brazos; rebobinar; rodear; tornar; tornarse

Verwante vertalingen van torno