Torcer in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

torcer:
- buigen; krombuigen; afdraaien; welven; krommen; krom buigen; ombuigen; verbuigen; eer betuigen; worstelen; met iemand worstelen; wrikken; ineendraaien
Wiktionary:
- torcer → afbuigen, afslaan
- torcer → verstuiken, wringen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor torcer (Spaans) in het Nederlands

torcer:

torcer werkwoord

torcer
buigen; krombuigen
- buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
- krombuigen werkwoord
torcer
afdraaien
- afdraaien werkwoord (draai af, draait af, draaide af, draaiden af, afgedraaid)
torcer (arquear; inclinarse; encorvar; doblar; combar; doblarse; hacer una reverencia)
welven; buigen; krommen
- welven werkwoord (welf, welft, welfde, welfden, gewelfd)
- buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
- krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
torcer (doblar; comblar)
buigen; krommen; krom buigen
- buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
- krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
- krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
torcer (doblar; doblarse)
ombuigen; krom buigen; verbuigen
- ombuigen werkwoord (buig om, buigt om, boog om, bogen om, omgebogen)
- krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
- verbuigen werkwoord (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)
torcer (hacer una reverencia; combar; encorvar)
buigen; eer betuigen
- buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
- eer betuigen werkwoord
torcer (retorcer; luchar; pelear; escurrir; pugnar)
worstelen; met iemand worstelen
- worstelen werkwoord (worstel, worstelt, worstelde, worstelden, geworsteld)
- met iemand worstelen werkwoord
torcer (cinglar; mover tirando y empujando)
wrikken
- wrikken werkwoord (wrik, wrikt, wrikte, wrikten, gewrikt)
torcer (enrededar; enroscar; corchar)
ineendraaien
- ineendraaien werkwoord

Conjugations for torcer:

presente

tuerzo
tuerces
tuerce
torcemos
torcéis
tuercen

imperfecto

torcía
torcías
torcía
torcíamos
torcíais
torcían

indefinido

torcí
torciste
torció
torcimos
torcisteis
torcieron

fut. de ind.

torceré
torcerás
torcerá
torceremos
torceréis
torcerán

condic.

torcería
torcerías
torcería
torceríamos
torceríais
torcerían

pres. de subj.

que tuerza
que tuerzas
que tuerza
que torzamos
que torzáis
que tuerzan

imp. de subj.

que torciera
que torcieras
que torciera
que torciéramos
que torcierais
que torcieran

miscelánea

¡tuerce!
¡torced!
¡no tuerzas!
¡no torzáis!
torcido
torciendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor torcer:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afdraaien		apartar; evitar
verbuigen		cambio; declinación
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afdraaien	torcer
buigen	arquear; combar; comblar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer	hacer una reverencia; inclinarse; rendir acatamiento
eer betuigen	combar; encorvar; hacer una reverencia; torcer
ineendraaien	corchar; enrededar; enroscar; torcer
krom buigen	comblar; doblar; doblarse; torcer
krombuigen	torcer	alabearse; combarse
krommen	arquear; combar; comblar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer
met iemand worstelen	escurrir; luchar; pelear; pugnar; retorcer; torcer
ombuigen	doblar; doblarse; torcer	doblar
verbuigen	doblar; doblarse; torcer	cascar; conjugar; declinar; flectar la cabeza; hacer recortes
welven	arquear; combar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer
worstelen	escurrir; luchar; pelear; pugnar; retorcer; torcer	tirar y aflojar
wrikken	cinglar; mover tirando y empujando; torcer	mover; retorcer

Synoniemen voor "torcer":

accidentar; dañar; herir; lesionar; magullar; lisiar; lastimar; lacerar; fracturar; dislocar; deslomar; baldar
bornear; combar; curvar; girar; ladear; mover; alabear; mudar; doblar
empozoñar; corromper; pervertir; vaciar; perjudicar; envilecer; echar a perder
rotar; voltear; rodar; virar; volver
sesgar; inclinar; terciar; escorar; soslayar; desplazar; arrinconar; perfilar
quebrar; tronchar

Wiktionary: torcer

torcer

verb

van richting veranderen
- afbuigen → torcer
zijwaarts gaan
- afslaan → girar; torcer

Cross Translation:

From	To	Via
• torcer	→ verstuiken	↔ sprain — to weaken a joint, ligament, or muscle
• torcer	→ wringen	↔ tordre — Tourner un corps long et flexible par ses deux extrémités en sens contraire.

Verwante vertalingen van torcer

possible de torcer

Remove Ads

Vertaal torcer van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor torcer (Spaans) in het Nederlands

torcer:

torcer werkwoord

torcer

torcer

torcer (arquear; inclinarse; encorvar; doblar; combar; doblarse; hacer una reverencia)

torcer (doblar; comblar)

torcer (doblar; doblarse)

torcer (hacer una reverencia; combar; encorvar)

torcer (retorcer; luchar; pelear; escurrir; pugnar)

torcer (cinglar; mover tirando y empujando)

torcer (enrededar; enroscar; corchar)

Conjugations for torcer:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Vertaal Matrix voor torcer:

Synoniemen voor "torcer":

Wiktionary: torcer

Verwante vertalingen van torcer