Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- tender:
-
Wiktionary:
- tender → ophangen
- tender → nauwer aanhalen, opwinden, spannen, strekken, uitrekken, bedoelen, beogen, mikken, smeren, besmeren, doorsmeren, spreiden, ontvouwen, uitspreiden, uitbouwen, uitbreiden, vergroten, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, ophouden, rekken, uitsteken, uitstrekken, verdunnen, versnijden, verwateren
Spaans
Uitgebreide vertaling voor tender (Spaans) in het Nederlands
tender:
-
tender (inclinarse a)
neigen tot-
neigen tot werkwoord
-
-
tender (inclinarse)
-
tender (colocar; ubicar; jugar; pagar; encajar; situar; hacer; poner; invertir; mover; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre)
-
tender (colgar)
naarbeneden hangen-
naarbeneden hangen werkwoord
-
Conjugations for tender:
presente
- tiendo
- tiendes
- tiende
- tendemos
- tendéis
- tienden
imperfecto
- tendía
- tendías
- tendía
- tendíamos
- tendíais
- tendían
indefinido
- tendí
- tendiste
- tendió
- tendimos
- tendisteis
- tendieron
fut. de ind.
- tenderé
- tenderás
- tenderá
- tenderemos
- tenderéis
- tenderán
condic.
- tendería
- tenderías
- tendería
- tenderíamos
- tenderíais
- tenderían
pres. de subj.
- que tienda
- que tiendas
- que tienda
- que tendamos
- que tendáis
- que tiendan
imp. de subj.
- que tendiera
- que tendieras
- que tendiera
- que tendiéramos
- que tendierais
- que tendieran
miscelánea
- ¡tiende!
- ¡tended!
- ¡no tiendas!
- ¡no tendáis!
- tendido
- tendiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor tender:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
neerleggen | caza; derribar; matar a tiros; tumbar | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
naarbeneden hangen | colgar; tender | |
neerleggen | colocar; colocarse; componer; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar | arrojar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar; verter |
neigen tot | inclinarse a; tender | |
onderuit halen | colocar; colocarse; componer; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar | |
tenderen | inclinarse; tender |
Synoniemen voor "tender":
Wiktionary: tender
tender
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• tender | → nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken | ↔ tendre — étirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau. |
• tender | → bedoelen; beogen; mikken | ↔ viser — Traductions à trier suivant le sens |
• tender | → smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren | ↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens |