Tenacidad in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

tenacidad:
- betrouwbaarheid; soliditeit; degelijkheid; deugdelijkheid; stevigheid; doorzettingsvermogen; volharding; vasthoudendheid; aanhouden; uithouding; taaiheid; volhardendheid; bokkigheid; trekvastheid; verbetenheid; starheid; houterigheid; harkerigheid; stijfte

Spaans

Uitgebreide vertaling voor tenacidad (Spaans) in het Nederlands

tenacidad:

tenacidad [la ~] zelfstandig naamwoord

la tenacidad (robustez; seguridad; solvencia; vigor; solidez)
de betrouwbaarheid; de soliditeit; de degelijkheid; de deugdelijkheid; de stevigheid
- betrouwbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- soliditeit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- degelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- deugdelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- stevigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (perseverancia; tesón)
het doorzettingsvermogen; de volharding; de vasthoudendheid
- doorzettingsvermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
- volharding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vasthoudendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (perseverancia; persistencia)
de vasthoudendheid; de volharding; aanhouden; uithouding; de taaiheid; volhardendheid
- vasthoudendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- volharding [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- aanhouden [znw.] zelfstandig naamwoord
- uithouding [znw.] zelfstandig naamwoord
- taaiheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- volhardendheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (rigidez; intransigencia; tirantez; inflexibilidad)
de bokkigheid
- bokkigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (resistencia a la tracción)
de trekvastheid
- trekvastheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la tenacidad
de verbetenheid
- verbetenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (torpeza; intransigencia; tirantez; entumecimiento; inflexibilidad)
de starheid; de houterigheid; harkerigheid
- starheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- houterigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- harkerigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
la tenacidad (dureza; rigidez; torpeza; intransigencia; tirantez; entumecimiento; inflexibilidad; punibilidad)
stijfte
- stijfte [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tenacidad:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanhouden	perseverancia; persistencia; tenacidad
betrouwbaarheid	robustez; seguridad; solidez; solvencia; tenacidad; vigor	confiabilidad; credibilidad; verosimilitud
bokkigheid	inflexibilidad; intransigencia; rigidez; tenacidad; tirantez
degelijkheid	robustez; seguridad; solidez; solvencia; tenacidad; vigor	decencia; estabilidad; profundidad; respetabilidad; seriedad; solidez; solvencia; virtud
deugdelijkheid	robustez; seguridad; solidez; solvencia; tenacidad; vigor	decencia; estabilidad; respetabilidad; solvencia; virtud
doorzettingsvermogen	perseverancia; tenacidad; tesón
harkerigheid	entumecimiento; inflexibilidad; intransigencia; tenacidad; tirantez; torpeza
houterigheid	entumecimiento; inflexibilidad; intransigencia; tenacidad; tirantez; torpeza
soliditeit	robustez; seguridad; solidez; solvencia; tenacidad; vigor	estabilidad; firmeza
starheid	entumecimiento; inflexibilidad; intransigencia; tenacidad; tirantez; torpeza	inflexibilidad
stevigheid	robustez; seguridad; solidez; solvencia; tenacidad; vigor	estabilidad; firmeza; fuerza
stijfte	dureza; entumecimiento; inflexibilidad; intransigencia; punibilidad; rigidez; tenacidad; tirantez; torpeza
taaiheid	perseverancia; persistencia; tenacidad	aguante; capacidad de resistencia; consistencia; dureza; poder de resistencia; resistencia
trekvastheid	resistencia a la tracción; tenacidad
uithouding	perseverancia; persistencia; tenacidad
vasthoudendheid	perseverancia; persistencia; tenacidad; tesón
verbetenheid	tenacidad
volhardendheid	perseverancia; persistencia; tenacidad
volharding	perseverancia; persistencia; tenacidad; tesón
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanhouden		aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; encarcelar; encerrar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir