Temores in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

temores:
- angsten; schrikbeelden; ontsteltenissen
temor:
- angst; vrees; bangheid; beschroomdheid; schroom; bevreesdheid; schichtigheid
Wiktionary:
- temor → vrees
- temor → doodsangst, vrees, angst, beduchtheid, schroom

Spaans

Uitgebreide vertaling voor temores (Spaans) in het Nederlands

el temores (miedos; angustias)
de angsten; de schrikbeelden
- angsten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- schrikbeelden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
el temores (consternaciones; miedos)
ontsteltenissen
- ontsteltenissen [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
angsten	angustias; miedos; temores
ontsteltenissen	consternaciones; miedos; temores
schrikbeelden	angustias; miedos; temores	espíritus; fantasmas; sombras

el temor (angustia; miedo; susto; terror; timidez)
de angst; de vrees; de bangheid
- angst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- vrees [de ~] zelfstandig naamwoord
- bangheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el temor (timidez; empacho; cobardía)
de beschroomdheid; de schroom
- beschroomdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schroom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
el temor (miedo; cobardía; inquietud; recelo; timidez; empacho; insipidez; sosería)
de bevreesdheid
- bevreesdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el temor (angustia; miedo; timidez; susto; embarazo; terror; empacho; esquivez; carácter huraño)
de schichtigheid
- schichtigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
angst	angustia; miedo; susto; temor; terror; timidez
bangheid	angustia; miedo; susto; temor; terror; timidez
beschroomdheid	cobardía; empacho; temor; timidez
bevreesdheid	cobardía; empacho; inquietud; insipidez; miedo; recelo; sosería; temor; timidez
schichtigheid	angustia; carácter huraño; embarazo; empacho; esquivez; miedo; susto; temor; terror; timidez
schroom	cobardía; empacho; temor; timidez	carácter cerrado; carácter huraño; embarazo; empacho; incomodidad; recato; retraimiento; timidez
vrees	angustia; miedo; susto; temor; terror; timidez

temor

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• temor	→ doodsangst; vrees	↔ dread — great fear in view of impending evil
• temor	→ angst; vrees	↔ fear — uncountable: emotion caused by actual or perceived danger or threat
• temor	→ vrees; angst	↔ Angst — Gefühl der (existentiellen) Furcht oder Sorge, etwa bei einer Bedrohung
• temor	→ beduchtheid; vrees; schroom	↔ crainte — Action de craindre