Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal tapar

Vertaal tapar van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. tapar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor tapar (Spaans) in het Nederlands

tapar:

tapar werkwoord

  1. tapar (cubrir; recubrir; revestir; )
    bedekken; bekleden; overtrekken
    • bedekken werkwoord (bedek, bedekt, bedekte, bedekten, bedekt)
    • bekleden werkwoord (bekleed, bekleedt, bekleedde, bekleedden, bekleed)
    • overtrekken werkwoord (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)
  2. tapar (encubrir; proteger; cubrir; )
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  3. tapar (cerrar; cerrar de golpe; cerrarse; )
    sluiten; dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken
    • sluiten werkwoord (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • dichtdoen werkwoord (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toedoen werkwoord (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • toetrekken werkwoord (trek toe, trekt toe, trok toe, trokken toe, toegetrokken)
  4. tapar (cerrar herméticamente; cerrar)
    dichtmaken; dichten; stoppen; dichtstoppen
    • dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • dichtstoppen werkwoord (stop dicht, stopt dicht, stopte dicht, stopten dicht, dichtgestopt)
  5. tapar
    gaten stoppen; dichten
  6. tapar (rellenar; cerrar; cubrir; terraplenar)
    dichtgooien
    • dichtgooien werkwoord (gooi dicht, gooit dicht, gooide dicht, gooiden dicht, dichtgegooid)
  7. tapar (camuflir; velar; encubrir)
    camoufleren; in omgeving op laten gaan
  8. tapar (cubrir; dar a escondidas)
    toestoppen
    • toestoppen werkwoord (stop toe, stopt toe, stopte toe, stopten toe, toegestopt)
  9. tapar (cerrarse de golpe; cerrar; cegar; )
    dichtslaan; dichtwerpen
    • dichtslaan werkwoord (sla dicht, slaat dicht, sloeg dicht, sloegen dicht, dichtgeslagen)
    • dichtwerpen werkwoord (werp dicht, werpt dicht, wierp dicht, wierpen dicht, dichtgeworpen)

Conjugations for tapar:

presente
  1. tapo
  2. tapas
  3. tapa
  4. tapamos
  5. tapáis
  6. tapan
imperfecto
  1. tapaba
  2. tapabas
  3. tapaba
  4. tapábamos
  5. tapabais
  6. tapaban
indefinido
  1. tapé
  2. tapaste
  3. tapó
  4. tapamos
  5. tapasteis
  6. taparon
fut. de ind.
  1. taparé
  2. taparás
  3. tapará
  4. taparemos
  5. taparéis
  6. taparán
condic.
  1. taparía
  2. taparías
  3. taparía
  4. taparíamos
  5. taparíais
  6. taparían
pres. de subj.
  1. que tape
  2. que tapes
  3. que tape
  4. que tapemos
  5. que tapéis
  6. que tapen
imp. de subj.
  1. que tapara
  2. que taparas
  3. que tapara
  4. que tapáramos
  5. que taparais
  6. que taparan
miscelánea
  1. ¡tapa!
  2. ¡tapad!
  3. ¡no tapes!
  4. ¡no tapéis!
  5. tapado
  6. tapando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

tapar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el tapar (obturar)
    het stoppen; afstoppen

Vertaal Matrix voor tapar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken protección
afschermen protección
afschutten tabicar
afstoppen obturar; tapar
bedekken cubrir
beschermen protección
dichtdoen cerrar
dichten escritura de poesía
dichtmaken barrera; cerradura; cierre; clausura
overtrekken calcar; copiar
stoppen obturar; tapar parada
toedoen intervención
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdekken abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar blindar; cubrir; recoger; recoger la mesa
afschermen abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar echar el cerrojo
afschutten abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar cerrar; poner una valla
bedekken calcar; cubrir; cumplir con; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar cubrir; encubrir; enmascarar; esconder; ocultar; velar
bekleden calcar; cubrir; cumplir con; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar cubrir; decorar; revestir
beschermen abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar amparar; conservar; defender; defensar; disimular; esconder; guardar; proteger; proteger con un sistema de seguridad; proveer de una instalación de alarma; salvaguardar
beschutten abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar defender; defensar; disimular; esconder; guardar; proteger; salvaguardar
camoufleren camuflir; encubrir; tapar; velar
dichtdoen cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar abotonar; abrochar; atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; suceder
dichten cerrar; cerrar herméticamente; tapar calafatear; escribir poesía; isolar; poetizar; versificar
dichtgooien cerrar; cubrir; rellenar; tapar; terraplenar
dichtmaken cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar bloquear; cerrar; cerrar con llave; echar el cerrojo a; echar llave; poner bajo llave
dichtslaan amortiguar; atenuar; cegar; cerrar; cerrar con fuerza; cerrarse de golpe; tapar; terraplenar cerrar con fuerza
dichtstoppen cerrar; cerrar herméticamente; tapar
dichtwerpen amortiguar; atenuar; cegar; cerrar; cerrar con fuerza; cerrarse de golpe; tapar; terraplenar
gaten stoppen tapar
in omgeving op laten gaan camuflir; encubrir; tapar; velar
overtrekken calcar; cubrir; cumplir con; forrar; recubrir; revestir; tapar; tapizar copiar; cubrir; decorar; demarcar; dibujar; recubrir; revestir; trazar
sluiten cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; echar el cerrojo a; echar llave; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; suceder
stoppen cerrar; cerrar herméticamente; tapar abandonar; acabar; acabar con una; acabar de; apagar; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; dejar; dejar de; desconectar; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; detener; detenerse; efectuar; empatar; encontrarse en la recta final; enmasillar; estar inmóvil; estreñir; excretar; expirar; extinguirse; finalizar; frenar; llegar; llegar al fin; llenar con masilla; no seguir; ocultar; parar; pararse; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; prescendir de; quedar eliminado; quedarse en su lugar; quedarse quieto; realizar; renunciar a; retirarse; salir; salir de; soltar; suspender; tapar huecos; taponar; terminar; ultimar; vencer; zurcir
toedoen cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar atacar; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cuadrar; guardar; importar; pasar; suceder
toestoppen cubrir; dar a escondidas; tapar
toetrekken cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrar herméticamente; cerrarse; sellar; tapar

Synoniemen voor "tapar":


Wiktionary: tapar

tapar
verb
  1. iets over iets anders heen plaatsen
  2. iets over iets heen plaatsen zodat het niet zichtbaar is
  3. bedekken door er iets op te leggen
  4. refl|nld zich ~: een masker opzetten.
  5. (overgankelijk) (ter bescherming) (met een deken) bedekken
Cross Translation:
FromToVia
• tapar → dichten ↔ close — obstruct (an opening)
• tapar → verstoppen ↔ foul — to clog or obstruct
• tapar → dichten; dichtmaken; stoppen; toestoppen; verstoppen; volstoppen ↔ boucher — Traductions à trier suivant le sens
• tapar → bekleden; overtrekken; coveren; beleggen; dekken; bedekken; toedekken ↔ recouvrir — Couvrir de nouveau. (Sens général)

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van tapar







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1828 seconde
Page rendered in 1.0 seconds