Spaans

Uitgebreide vertaling voor tales (Spaans) in het Nederlands

tales:

tales bijvoeglijk naamwoord

  1. tales (tal; semejante; de tal forma; )
    zoiets; dergelijke; zulke; zo een; dergelijk; zodanig; zulk; dusdanig; zo'n

Vertaal Matrix voor tales:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dusdanig así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dergelijk así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
dergelijke así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zo een así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zo'n así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zodanig así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zoiets así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan algo así
zulk así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zulke así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan ello; eso; esto; tál

Verwante woorden van "tales":


talar:

talar werkwoord

  1. talar (cortar arboles; recortar; picar; )
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  2. talar (cortar)
    omhouwen
    • omhouwen werkwoord (houw om, houwt om, hieuw om, hieuwen om, omgehouwen)
  3. talar (deforestar; entresacar; desarbolar)
    ontbossen; ontbomen
    • ontbossen werkwoord (ontbos, ontbost, ontboste, ontbosten, ontbost)
    • ontbomen werkwoord (ontboom, ontboomt, ontboomde, ontboomden, ontboomd)

Conjugations for talar:

presente
  1. talo
  2. talas
  3. tala
  4. talamos
  5. taláis
  6. talan
imperfecto
  1. talaba
  2. talabas
  3. talaba
  4. talábamos
  5. talabais
  6. talaban
indefinido
  1. talé
  2. talaste
  3. taló
  4. talamos
  5. talasteis
  6. talaron
fut. de ind.
  1. talaré
  2. talarás
  3. talará
  4. talaremos
  5. talaréis
  6. talarán
condic.
  1. talaría
  2. talarías
  3. talaría
  4. talaríamos
  5. talaríais
  6. talarían
pres. de subj.
  1. que tale
  2. que tales
  3. que tale
  4. que talemos
  5. que taléis
  6. que talen
imp. de subj.
  1. que talara
  2. que talaras
  3. que talara
  4. que taláramos
  5. que talarais
  6. que talaran
miscelánea
  1. ¡tala!
  2. ¡talad!
  3. ¡no tales!
  4. ¡no taléis!
  5. talado
  6. talando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

talar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el talar (cortar)
    het kappen; het vellen; omhakken
    • kappen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vellen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • omhakken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor talar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken tacones
houwen dar un sablazo
kappen cortar; talar conclusión; finalización
omhakken cortar; talar
vellen cortar; talar cueros; pieles; serrar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomen kappen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
hakken cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse
houwen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
kappen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar cortar; cortarse; punzar; recortar
omhakken cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
omhouwen cortar; talar
ontbomen deforestar; desarbolar; entresacar; talar
ontbossen deforestar; desarbolar; entresacar; talar
vellen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar

Wiktionary: talar


Cross Translation:
FromToVia
talar vellen cut down — To bring down a tree
talar vellen fell — to make something fall
talar rooien; kappen; houwen abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen

tal:

tal bijvoeglijk naamwoord

  1. tal
    zus
  2. tal (semejante; de tal forma; así; )
    zoiets; dergelijke; zulke; zo een; dergelijk; zodanig; zulk; dusdanig; zo'n

Vertaal Matrix voor tal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zus hermana
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dusdanig así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zus tal
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dergelijk así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
dergelijke así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zo een así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zo'n así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zodanig así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zoiets así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan algo así
zulk así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan
zulke así; de tal forma; de tal modo; igual; semejante; tal; tales; tan ello; eso; esto; tál

Verwante woorden van "tal":


Synoniemen voor "tal":


Wiktionary: tal

tal
pronoun
  1. van deze soort, overeenkomstig, zodanig, dusdanig