Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. talas:
  2. talar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor talas (Spaans) in het Nederlands

talas:

talas [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la talas (cobertizos de madera)
    het hakhout
    • hakhout [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor talas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakhout cobertizos de madera; talas leña de corte; pala

talar:

talar werkwoord

  1. talar (cortar arboles; recortar; picar; )
    kappen; hakken; bomen kappen; vellen; omhakken; houwen
    • kappen werkwoord (kap, kapt, kapte, kapten, gekapt)
    • hakken werkwoord (hak, hakt, hakte, hakten, gehakt)
    • bomen kappen werkwoord
    • vellen werkwoord (vel, velt, velde, velden, geveld)
    • omhakken werkwoord (hak om, hakt om, hakte om, hakten om, omgehakt)
    • houwen werkwoord (houw, houwt, houwde, houwden, gehouwd)
  2. talar (cortar)
    omhouwen
    • omhouwen werkwoord (houw om, houwt om, hieuw om, hieuwen om, omgehouwen)
  3. talar (deforestar; entresacar; desarbolar)
    ontbossen; ontbomen
    • ontbossen werkwoord (ontbos, ontbost, ontboste, ontbosten, ontbost)
    • ontbomen werkwoord (ontboom, ontboomt, ontboomde, ontboomden, ontboomd)

Conjugations for talar:

presente
  1. talo
  2. talas
  3. tala
  4. talamos
  5. taláis
  6. talan
imperfecto
  1. talaba
  2. talabas
  3. talaba
  4. talábamos
  5. talabais
  6. talaban
indefinido
  1. talé
  2. talaste
  3. taló
  4. talamos
  5. talasteis
  6. talaron
fut. de ind.
  1. talaré
  2. talarás
  3. talará
  4. talaremos
  5. talaréis
  6. talarán
condic.
  1. talaría
  2. talarías
  3. talaría
  4. talaríamos
  5. talaríais
  6. talarían
pres. de subj.
  1. que tale
  2. que tales
  3. que tale
  4. que talemos
  5. que taléis
  6. que talen
imp. de subj.
  1. que talara
  2. que talaras
  3. que talara
  4. que taláramos
  5. que talarais
  6. que talaran
miscelánea
  1. ¡tala!
  2. ¡talad!
  3. ¡no tales!
  4. ¡no taléis!
  5. talado
  6. talando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

talar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el talar (cortar)
    het kappen; het vellen; omhakken
    • kappen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vellen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • omhakken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor talar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hakken tacones
houwen dar un sablazo
kappen cortar; talar conclusión; finalización
omhakken cortar; talar
vellen cortar; talar cueros; pieles; serrar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomen kappen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
hakken cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar cortar; cortar en pedazos; despedazar; hacer pedazos; separarse
houwen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
kappen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar cortar; cortarse; punzar; recortar
omhakken cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar
omhouwen cortar; talar
ontbomen deforestar; desarbolar; entresacar; talar
ontbossen deforestar; desarbolar; entresacar; talar
vellen cortar arboles; dar golpes; dar hachazos; derribar; peinarse; picar; recortar; tajar; talar

Wiktionary: talar


Cross Translation:
FromToVia
talar vellen cut down — To bring down a tree
talar vellen fell — to make something fall
talar rooien; kappen; houwen abholzen — Bäume in einem Wald, Forst oder Hain fällen