Spaans

Uitgebreide vertaling voor sumar (Spaans) in het Nederlands

sumar:

sumar werkwoord

  1. sumar
    bedragen
    • bedragen werkwoord (bedraag, bedraagt, bedroeg, bedroegen, bedragen)
  2. sumar (adjuntar; añadir; incluir; agregar; enumerar)
    optellen; bijtellen; erbij tellen; bijrekenen
    • optellen werkwoord (tel op, telt op, telde op, telden op, opgeteld)
    • bijtellen werkwoord (tel bij, telt bij, telde bij, telden bij, bijgeteld)
    • erbij tellen werkwoord (tel erbij, telt erbij, telde erbij, telden erbij, erbij geteld)
    • bijrekenen werkwoord (reken bij, rekent bij, rekende bij, rekenden bij, bijgerekend)
  3. sumar (completar; añadir; agregar; suplir el déficit)
    toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • aanvullen werkwoord (vul aan, vult aan, vulde aan, vulden aan, aangevuld)
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltallig maken werkwoord

Conjugations for sumar:

presente
  1. sumo
  2. sumas
  3. suma
  4. sumamos
  5. sumáis
  6. suman
imperfecto
  1. sumaba
  2. sumabas
  3. sumaba
  4. sumábamos
  5. sumabais
  6. sumaban
indefinido
  1. sumé
  2. sumaste
  3. sumó
  4. sumamos
  5. sumasteis
  6. sumaron
fut. de ind.
  1. sumaré
  2. sumarás
  3. sumará
  4. sumaremos
  5. sumaréis
  6. sumarán
condic.
  1. sumaría
  2. sumarías
  3. sumaría
  4. sumaríamos
  5. sumaríais
  6. sumarían
pres. de subj.
  1. que sume
  2. que sumes
  3. que sume
  4. que sumemos
  5. que suméis
  6. que sumen
imp. de subj.
  1. que sumara
  2. que sumaras
  3. que sumara
  4. que sumáramos
  5. que sumarais
  6. que sumaran
miscelánea
  1. ¡suma!
  2. ¡sumad!
  3. ¡no sumes!
  4. ¡no suméis!
  5. sumado
  6. sumando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor sumar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen completar; llenar
bedragen cantidades; importes; montantes; montos; sumas
toevoegen añadir; incorporar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit
bedragen sumar
bijrekenen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
bijtellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar
completeren agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit acabar; complementar; completar; dar fin a; finalizar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
erbij tellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar agregar; añadir; contar; contar también; incluir
optellen adjuntar; agregar; añadir; enumerar; incluir; sumar sumar verticalmente
toevoegen agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; comprimir; contar; contar también; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; insertar; limitar; restringir
voltallig maken agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit

Synoniemen voor "sumar":


Wiktionary: sumar

sumar
verb
  1. (inergatief) de som gelds die iets kost
  2. bij elkaar tellen; het samenvoegen van twee of meer termen tot een totaal, de som genoemd

Cross Translation:
FromToVia
sumar bijtellen; optellen add — to perform the arithmetical operation of addition, to add up
sumar samenvoegen aggregate — To bring together; to collect into a mass or sum
sumar optellen; bijeentellen sum — to add together
sumar optellen addieren — zusammenzählen mehrerer Zahlen
sumar bijtellen; optellen; adderen additionnerajouter plusieurs nombres l’un à l’autre pour en trouver le total.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van sumar