Spaans

Uitgebreide vertaling voor sortear (Spaans) in het Nederlands

sortear:

sortear werkwoord

  1. sortear (ordenar; seleccionar; clasificar)
    sorteren; rangeren; schiften; uitzoeken; ordenen
    • sorteren werkwoord (sorteer, sorteert, sorteerde, sorteerden, gesorteerd)
    • rangeren werkwoord (rangeer, rangeert, rangeerde, rangeerden, gerangeerd)
    • schiften werkwoord (schift, schiftte, schiftten, geschift)
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
  2. sortear (escapar; evitar; rehuir; )
    vermijden; mijden; ontlopen; ontwijken; uit de weg gaan
    • vermijden werkwoord (vermijd, vermijdt, vermeed, vermeden, vermeden)
    • mijden werkwoord (mijd, mijdt, meed, meden, gemeden)
    • ontlopen werkwoord (ontloop, ontloopt, ontliep, ontliepen, ontlopen)
    • ontwijken werkwoord (ontwijk, ontwijkt, ontweek, ontweken, ontweken)
    • uit de weg gaan werkwoord (ga uit de weg, gaat uit de weg, ging uit de weg, gingen uit de weg, gingen uit de weg)
  3. sortear (clasificar; organizar; sistematizar; )
    ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren
    • ordenen werkwoord (orden, ordent, ordende, ordenden, geordend)
    • indelen werkwoord (deel in, deelt in, deelde in, deelden in, ingedeeld)
    • groeperen werkwoord (groepeer, groepeert, groepeerde, groepeerden, gegroepeerd)
    • arrangeren werkwoord (arrangeer, arrangeert, arrangeerde, arrangeerden, gearrangeerd)
    • systematiseren werkwoord (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
  4. sortear (rifar)
    inloten
    • inloten werkwoord (loot in, lootte in, lootten in, ingeloot)
  5. sortear (rifar)
    verloten; loten
    • verloten werkwoord (verloot, verlootte, verlootten, verloot)
    • loten werkwoord (loot, lootte, lootten, geloot)
  6. sortear (eludir; evitar)
    omzeilen
    • omzeilen werkwoord (omzeil, omzeilt, omzeilde, omzeilden, omzeild)
  7. sortear (excluir por sorteo; elegir; seleccionar; escoger; rifar)
    uitloten
    • uitloten werkwoord (loot uit, lootte uit, lootten uit, uitgeloot)
  8. sortear (desviarse; evitar; escapar; )

Conjugations for sortear:

presente
  1. sorteo
  2. sorteas
  3. sortea
  4. sorteamos
  5. sorteáis
  6. sortean
imperfecto
  1. sorteaba
  2. sorteabas
  3. sorteaba
  4. sorteábamos
  5. sorteabais
  6. sorteaban
indefinido
  1. sorteé
  2. sorteaste
  3. sorteó
  4. sorteamos
  5. sorteasteis
  6. sortearon
fut. de ind.
  1. sortearé
  2. sortearás
  3. sorteará
  4. sortearemos
  5. sortearéis
  6. sortearán
condic.
  1. sortearía
  2. sortearías
  3. sortearía
  4. sortearíamos
  5. sortearíais
  6. sortearían
pres. de subj.
  1. que sortee
  2. que sortees
  3. que sortee
  4. que sorteemos
  5. que sorteéis
  6. que sorteen
imp. de subj.
  1. que sorteara
  2. que sortearas
  3. que sorteara
  4. que sorteáramos
  5. que sortearais
  6. que sortearan
miscelánea
  1. ¡sortea!
  2. ¡sortead!
  3. ¡no sortees!
  4. ¡no sorteéis!
  5. sorteado
  6. sorteando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor sortear:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mijden evasión; evitación
ontlopen evasión; evitación
ontwijken evasión; evitación
ordenen arreglar; ordernar
uitzoeken seleccionar
vermijden evasión; evitación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arrangeren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear arreglar; comenzar; construir; dirigir; erigir; establecer; estructurar; formar; fundar; iniciar; instrumentar; levantar; montar; organizar; orquestar; poner; poner en pie
groeperen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear agrupar
indelen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
inloten rifar; sortear
loten rifar; sortear
mijden disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse de; esquivar a alguien; evadir; evadirse de; evitar; rehuir; sortear
omzeilen eludir; evitar; sortear
ontlopen disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse de; esquivar a alguien; evadir; evadirse de; evitar; rehuir; sortear evitar
ontwijken disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse de; esquivar a alguien; evadir; evadirse de; evitar; rehuir; sortear evitar
ordenen clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear catalogar; poner orden
rangeren clasificar; ordenar; seleccionar; sortear
schiften clasificar; ordenar; seleccionar; sortear agriarse; amargarse; seleccionar
sorteren clasificar; ordenar; seleccionar; sortear ordenar
systematiseren clasificar; disponer; ordenar; organizar; repartir; seleccionar; sistematizar; sortear
uit de weg gaan disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse de; esquivar a alguien; evadir; evadirse de; evitar; rehuir; sortear desviarse; estar oblicuo; hacerse a un lado
uitloten elegir; escoger; excluir por sorteo; rifar; seleccionar; sortear
uitwijken voor iets apartarse; desviarse; disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse; escaparse de; esquivar; evadir; evadirse; evadirse de; evitar; hacerse a un lado; sortear
uitzoeken clasificar; ordenar; seleccionar; sortear averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver; seleccionar
verloten rifar; sortear
vermijden disentir; divergir; eludir; escapar; escapar de; escaparse de; esquivar a alguien; evadir; evadirse de; evitar; rehuir; sortear evitar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
sorteren ordenación

Synoniemen voor "sortear":