Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal sobresalto

Vertaal sobresalto van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

sobresalto:
- schrikreactie; opschrikken
sobresaltar:
- doen opschrikken
sobresaltarse:
- opschrikken
Wiktionary:
- sobresaltar → schrikken

Spaans

Uitgebreide vertaling voor sobresalto (Spaans) in het Nederlands

sobresalto:

sobresalto [el ~] zelfstandig naamwoord

el sobresalto
de schrikreactie
- schrikreactie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el sobresalto (sobresaltarse)
opschrikken
- opschrikken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sobresalto:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opschrikken	sobresaltarse; sobresalto
schrikreactie	sobresalto
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opschrikken		asustarse

Verwante woorden van "sobresalto":

sobresaltos, sobresalta, sobresaltas

Synoniemen voor "sobresalto":

alarma; susto; temor; inquietud; intranquilidad; desasosiego; miedo; sorpresa; amenaza; alerta; emergencia
alteración; trastorno; nerviosismo; perturbación
estremecimiento; conmmoción; turbación; convulsión; agitación

sobresalto vorm van sobresaltar:

sobresaltar werkwoord

sobresaltar (asustar)
doen opschrikken
- doen opschrikken werkwoord

Conjugations for sobresaltar:

presente

sobresalto
sobresaltas
sobresalta
sobresaltamos
sobresaltáis
sobresaltan

imperfecto

sobresaltaba
sobresaltabas
sobresaltaba
sobresaltábamos
sobresaltabais
sobresaltaban

indefinido

sobresalté
sobresaltaste
sobresaltó
sobresaltamos
sobresaltasteis
sobresaltaron

fut. de ind.

sobresaltaré
sobresaltarás
sobresaltará
sobresaltaremos
sobresaltaréis
sobresaltarán

condic.

sobresaltaría
sobresaltarías
sobresaltaría
sobresaltaríamos
sobresaltaríais
sobresaltarían

pres. de subj.

que sobresalte
que sobresaltes
que sobresalte
que sobresaltemos
que sobresaltéis
que sobresalten

imp. de subj.

que sobresaltara
que sobresaltaras
que sobresaltara
que sobresaltáramos
que sobresaltarais
que sobresaltaran

miscelánea

¡sobresalta!
¡sobresaltad!
¡no sobresaltes!
¡no sobresaltéis!
sobresaltado
sobresaltando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor sobresaltar:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
doen opschrikken	asustar; sobresaltar

Synoniemen voor "sobresaltar":

alarmar; asustar; atemorizar; inquietar; intranquilizar; preocupar; alborotar

Wiktionary: sobresaltar

Cross Translation:

From	To	Via
• sobresaltar	→ schrikken	↔ startle — to move or be excited on feeling alarm

sobresaltarse:

sobresaltarse [el ~] zelfstandig naamwoord

el sobresaltarse (sobresalto)
opschrikken
- opschrikken [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sobresaltarse:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opschrikken	sobresaltarse; sobresalto
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
opschrikken		asustarse

Synoniemen voor "sobresaltarse":

azogarse; agitarse; inquietarse; temblar; tiritar

Computer vertaling door derden: