Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
singular:
- enkelvoud
- enkelvoudig; enkel; excentriek; bijzonder; vreemd; apart; merkwaardig; typisch; buitenissig; ongewoon; bizar; curieus; zonderling; eigenaardig; karakteristiek; kenmerkend; typerend; tekenend; niet gewend; ongemeen; gescheiden; afzonderlijk; alleenstaand; separaat; op zich; op zichzelf staand; losstaand; vrijstaand; uitzonderlijke
-
Wiktionary:
- singular → enig
- singular → enkelvoud
- singular → singulier
- singular → enkelvoud, singulier, enig, enige, ongewoon, enkelvoudig, enkelvoudige, eigenaardig, gek, raar, vreemd, vreemdsoortig, wonderlijk, curieus, typisch, bijzonder, buitengewoon, bizar
Spaans
Uitgebreide vertaling voor singular (Spaans) in het Nederlands
singular:
-
el singular
-
singular (único; solo; sólo; únicamente)
-
singular (extraño; ajeno; particular; raro; especialmente; típico; curioso; desconocido; aparte; especifico; extraordinariamente; de una manera extraña; especial; diferente; peculiar; extraordinario; característico; sugestivo; extranjero; sorprendente; curiosamente; extravagante; exótico; antojadizo)
excentriek; bijzonder; vreemd; apart; merkwaardig; typisch; buitenissig; ongewoon; bizar; curieus; zonderling; eigenaardig-
excentriek bijvoeglijk naamwoord
-
bijzonder bijvoeglijk naamwoord
-
vreemd bijvoeglijk naamwoord
-
apart bijvoeglijk naamwoord
-
merkwaardig bijvoeglijk naamwoord
-
typisch bijvoeglijk naamwoord
-
buitenissig bijvoeglijk naamwoord
-
ongewoon bijvoeglijk naamwoord
-
bizar bijvoeglijk naamwoord
-
curieus bijvoeglijk naamwoord
-
zonderling bijvoeglijk naamwoord
-
eigenaardig bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (curioso; extraño; desconocido; chocante; típico; extraordinario; raro; particular; peculiar; característico; extravagante)
vreemd; eigenaardig; curieus-
vreemd bijvoeglijk naamwoord
-
eigenaardig bijvoeglijk naamwoord
-
curieus bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (característico; típico; típico de; distintivo; descriptivo; particular; característico de; curioso; peculiar; caracterizante)
karakteristiek; kenmerkend; typisch; typerend; tekenend-
karakteristiek bijvoeglijk naamwoord
-
kenmerkend bijvoeglijk naamwoord
-
typisch bijvoeglijk naamwoord
-
typerend bijvoeglijk naamwoord
-
tekenend bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (no acostumbrado; extraordinario; inhabitual; fuera de lo común; raro; insólito; excepcional; inusitado; poco corriente; poco frecuente)
ongewoon; niet gewend; ongemeen-
ongewoon bijvoeglijk naamwoord
-
niet gewend bijvoeglijk naamwoord
-
ongemeen bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (asombroso; extraño; extranjero; raro; sorprendente; peculiar; ajeno; curioso; particular; especial; típico; exótico; característico; extravagante)
merkwaardig; vreemd; curieus-
merkwaardig bijvoeglijk naamwoord
-
vreemd bijvoeglijk naamwoord
-
curieus bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (a granel; separado; aparte; soltero; desmarcado; independiente; por separado; solo; partido; diferente; individual; mono; repartido; distribuído; disipado; desunido; sin parecido)
gescheiden; apart; afzonderlijk; alleenstaand; separaat; op zich; op zichzelf staand; losstaand; vrijstaand-
gescheiden bijvoeglijk naamwoord
-
apart bijvoeglijk naamwoord
-
afzonderlijk bijvoeglijk naamwoord
-
alleenstaand bijvoeglijk naamwoord
-
separaat bijvoeglijk naamwoord
-
op zich bijvoeglijk naamwoord
-
op zichzelf staand bijvoeglijk naamwoord
-
losstaand bijvoeglijk naamwoord
-
vrijstaand bijvoeglijk naamwoord
-
-
singular (excepcional; extraordinario; peculiar; extraordinariamente; poco frecuente; raro)
uitzonderlijke-
uitzonderlijke bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor singular:
Verwante woorden van "singular":
Synoniemen voor "singular":
Wiktionary: singular
singular
Cross Translation:
pronoun
noun
-
een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• singular | → enkelvoud | ↔ Einzahl — Linguistik: die grammatische Form, die Wörter annehmen, wenn von einem einzelnen Gegenstand die Rede ist |
• singular | → enkelvoud | ↔ Singular — die Einzahl eines Wortes |
• singular | → singulier | ↔ singulär — nur vereinzelt vorkommend; nur vereinzelt auftretend; einen Einzelfall oder Sonderfall darstellend |
• singular | → enig; enige | ↔ singular — being the only one of a kind |
• singular | → ongewoon | ↔ singular — being out of the ordinary |
• singular | → enkelvoudig; enkelvoudige | ↔ singular — grammar: referring to only one thing |
• singular | → enkelvoud | ↔ singular — grammar: form of a word that refers to only one thing |
• singular | → enkelvoud | ↔ singulier — (grammaire, fr) nombre (au sens grammatical) utilisé quand on veut parler d’une seule chose (ou d’une seul personne, d’un seul animal, etc.), par opposition au pluriel, qui est lui utilisé quand on parle de plusieurs choses (ou personnes, ou animaux, etc.). |
• singular | → eigenaardig; gek; raar; vreemd; vreemdsoortig; wonderlijk; curieus; typisch; bijzonder; buitengewoon; bizar | ↔ singulier — Qui est différent ou particulier, qui ne ressembler pas aux autres. |