Simular in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

simular:
- huichelen; beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
Wiktionary:
- simular → simuleren
- simular → fingeren, zich aanstellen, simuleren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor simular (Spaans) in het Nederlands

simular:

simular werkwoord

simular (fingir; pretender; inventar)
huichelen
- huichelen werkwoord (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
simular (pretender; fingir; pretextar)
beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
- beweren werkwoord (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
- verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
- pretenderen werkwoord (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
- stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
- voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)

Conjugations for simular:

presente

simulo
simulas
simula
simulamos
simuláis
simulan

imperfecto

simulaba
simulabas
simulaba
simulábamos
simulabais
simulaban

indefinido

simulé
simulaste
simuló
simulamos
simulasteis
simularon

fut. de ind.

simularé
simularás
simulará
simularemos
simularéis
simularán

condic.

simularía
simularías
simularía
simularíamos
simularíais
simularían

pres. de subj.

que simule
que simules
que simule
que simulemos
que simuléis
que simulen

imp. de subj.

que simulara
que simularas
que simulara
que simuláramos
que simularais
que simularan

miscelánea

¡simula!
¡simulad!
¡no simules!
¡no simuléis!
simulado
simulando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor simular:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beweren		afirmacion; alegación; aserción; aserto
stellen		postular; proponer
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
beweren	fingir; pretender; pretextar; simular
huichelen	fingir; inventar; pretender; simular
pretenderen	fingir; pretender; pretextar; simular
stellen	fingir; pretender; pretextar; simular	lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir
verklaren	fingir; pretender; pretextar; simular	aclarar; esclarecer; explicar
voorgeven	fingir; pretender; pretextar; simular

Synoniemen voor "simular":

fingir; aparentar; disimular; afectar

Wiktionary: simular

simular

verb

(een ziekte) voorwenden
- simuleren → aparentar; ficción; fingir; simulación; simular

Cross Translation:

From	To	Via
• simular	→ fingeren; zich aanstellen	↔ feindre — présenter une chose comme réelle en lui donner une fausse apparence.
• simular	→ simuleren	↔ simuler — feindre, imiter, faire paraître réelle une chose qui n’est pas.

Computer vertaling door derden: