Spaans

Uitgebreide vertaling voor roza (Spaans) in het Nederlands

roza:


rozar:

rozar werkwoord

  1. rozar (alisar; planchar; cubrir; arriar)
    strijken; gladstrijken
    • strijken werkwoord (strijk, strijkt, streek, streken, gestreken)
    • gladstrijken werkwoord (strijk glad, strijkt glad, strijkte glad, strijkten glad, gladgestreken)
  2. rozar (alterar; tocar; fomentar; )
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen werkwoord (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren werkwoord (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken werkwoord (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  3. rozar
    schampen
    • schampen werkwoord (schamp, schampt, schampte, schampten, geschampt)
  4. rozar
    toestoten; toesteken
    • toestoten werkwoord (stoot toe, stootte toe, stootten toe, toegestoten)
    • toesteken werkwoord (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)
  5. rozar (tocar ligeramente)
    lichtjes aanraken
    • lichtjes aanraken werkwoord (raak lichtjes aan, raakt lichtjes aan, raakte lichtjes aan, raakten lichtjes aan, lichtjes aangeraakt)

Conjugations for rozar:

presente
  1. rozo
  2. rozas
  3. roza
  4. rozamos
  5. rozáis
  6. rozan
imperfecto
  1. rozaba
  2. rozabas
  3. rozaba
  4. rozábamos
  5. rozabais
  6. rozaban
indefinido
  1. rocé
  2. rozaste
  3. rozó
  4. rozamos
  5. rozasteis
  6. rozaron
fut. de ind.
  1. rozaré
  2. rozarás
  3. rozará
  4. rozaremos
  5. rozaréis
  6. rozarán
condic.
  1. rozaría
  2. rozarías
  3. rozaría
  4. rozaríamos
  5. rozaríais
  6. rozarían
pres. de subj.
  1. que roce
  2. que roces
  3. que roce
  4. que rocemos
  5. que rocéis
  6. que rocen
imp. de subj.
  1. que rozara
  2. que rozaras
  3. que rozara
  4. que rozáramos
  5. que rozarais
  6. que rozaran
miscelánea
  1. ¡roza!
  2. ¡rozad!
  3. ¡no roces!
  4. ¡no rocéis!
  5. rozado
  6. rozando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor rozar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroeren alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
aanstippen alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar mencionar de paso; ponerle visto a
even aanraken alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
gladstrijken alisar; arriar; cubrir; planchar; rozar
lichtjes aanraken rozar; tocar ligeramente
schampen rozar
strijken alisar; arriar; cubrir; planchar; rozar
toesteken rozar dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar
toestoten rozar

Synoniemen voor "rozar":


Wiktionary: rozar

rozar
verb
  1. over een oppervlak laten glijden

Cross Translation:
FromToVia
rozar beroeren; strijken langs effleurerraser, passer tout près, atteindre légèrement.