Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal ronco

Vertaal ronco van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

ronco:
- hees; schor; chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors
roncar:
- snurken
Wiktionary:
- ronco → schor, hees, rauw
- roncar → snurken
- roncar → snurken, knorren, ronken, snorken

Spaans

Uitgebreide vertaling voor ronco (Spaans) in het Nederlands

ronco:

ronco bijvoeglijk naamwoord

ronco (afónico; enronquecido; áspero)
hees; schor
- hees bijvoeglijk naamwoord
- schor bijvoeglijk naamwoord
ronco (desabrido; malhumorado; chabacano; rudo; agrio; despegado; hosco; gruñón; enfurruñado; rebarbativo)
chagrijnig; nurks; knorrig; korzelig; nors
- chagrijnig bijvoeglijk naamwoord
- nurks bijvoeglijk naamwoord
- knorrig bijvoeglijk naamwoord
- korzelig bijvoeglijk naamwoord
- nors bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor ronco:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
chagrijnig	agrio; chabacano; desabrido; despegado; enfurruñado; gruñón; hosco; malhumorado; rebarbativo; ronco; rudo	de humor variable; desabrido; en tono de mal humor; gruñón; hosco; imprevisible; incalculable; inconstante; inestable; irritado; lastimoso; malhumorado
hees	afónico; enronquecido; ronco; áspero
knorrig	agrio; chabacano; desabrido; despegado; enfurruñado; gruñón; hosco; malhumorado; rebarbativo; ronco; rudo	de humor variable; de mal humor; desabrido; en tono de mal humor; enfadado; gruñón; hosco; imprevisible; incalculable; inconstante; inestable; irritado; lastimoso; malhumorado
korzelig	agrio; chabacano; desabrido; despegado; enfurruñado; gruñón; hosco; malhumorado; rebarbativo; ronco; rudo	brusco; espetando; irascible; irritable; susceptible
nors	agrio; chabacano; desabrido; despegado; enfurruñado; gruñón; hosco; malhumorado; rebarbativo; ronco; rudo	brusco; repentino; secamente; seco
nurks	agrio; chabacano; desabrido; despegado; enfurruñado; gruñón; hosco; malhumorado; rebarbativo; ronco; rudo	de humor variable; de mal humor; desabrido; en tono de mal humor; enfadado; gruñón; hosco; imprevisible; incalculable; inconstante; inestable; irritado; lastimoso; malhumorado
schor	afónico; enronquecido; ronco; áspero

Verwante woorden van "ronco":

roncos

Synoniemen voor "ronco":

afónico
gutural; bronco; áspero; rudo

Wiktionary: ronco

Cross Translation:

From	To	Via
• ronco	→ schor	↔ hoarse — afflicted by a dry, quite harsh voice
• ronco	→ schor	↔ heiser — von der menschlichen Stimme: rau und/oder tonlos klingend, zumeist durch Überanstrengung oder Krankheit
• ronco	→ hees; rauw; schor	↔ rauque — Pour une voix, rude, âpre et comme enrouer.

ronco vorm van roncar:

roncar werkwoord

roncar
snurken
- snurken werkwoord (snurk, snurkt, snurkte, snurkten, gesnurkt)

Conjugations for roncar:

presente

ronco
roncas
ronca
roncamos
roncáis
roncan

imperfecto

roncaba
roncabas
roncaba
roncábamos
roncabais
roncaban

indefinido

ronqué
roncaste
roncó
roncamos
roncasteis
roncaron

fut. de ind.

roncaré
roncarás
roncará
roncaremos
roncaréis
roncarán

condic.

roncaría
roncarías
roncaría
roncaríamos
roncaríais
roncarían

pres. de subj.

que ronque
que ronques
que ronque
que ronquemos
que ronquéis
que ronquen

imp. de subj.

que roncara
que roncaras
que roncara
que roncáramos
que roncarais
que roncaran

miscelánea

¡ronca!
¡roncad!
¡no ronques!
¡no ronquéis!
roncado
roncando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor roncar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
snurken	roncar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
snurken	roncar

Synoniemen voor "roncar":

bramar; aullar; ulular; berrear; chillar; gritar; mugir; vociferar; bufar; tronar; gruñir; rugir

Wiktionary: roncar

roncar

verb

ademen met een niet goed geopende luchtpijp, waardoor een rochelend geluid ontstaat
- snurken → roncar

Cross Translation:

From	To	Via
• roncar	→ snurken	↔ snore — breathe during sleep with harsh noises
• roncar	→ snurken	↔ schnarchen — beim schlafen geräuschvoll atmen
• roncar	→ knorren; ronken; snorken; snurken	↔ ronfler — faire un certain bruit de la gorge et des narines respirer pendant le sommeil.
• roncar	→ knorren; ronken; snorken; snurken	↔ vrombir — produire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation.