Spaans

Uitgebreide vertaling voor rezumar (Spaans) in het Nederlands

rezumar:

rezumar werkwoord

  1. rezumar (resudar; filtrarse)
    uitlekken; afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen
    • uitlekken werkwoord (lek uit, lekt uit, lekte uit, lekten uit, uitgelekt)
    • afdruipen werkwoord (druip af, druipt af, droop af, dropen af, afgedropen)
    • afdruppelen werkwoord (druppel af, druppelt af, druppelde af, druppelden af, afgedruppeld)
    • uitdruipen werkwoord (druip uit, druipt uit, droop uit, dropen uit, uitgedropen)
    • uitdruppelen werkwoord (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)
  2. rezumar (zumbar)
    drenzen; jengelen; dreinen; dwingend huilen
    • drenzen werkwoord (drens, drenst, drensde, drensden, gedrensd)
    • jengelen werkwoord (jengel, jengelt, jengelde, jengelden, gejengeld)
    • dreinen werkwoord (drein, dreint, dreinde, dreinden, gedreind)
    • dwingend huilen werkwoord
  3. rezumar (resudar)
    wegsijpelen
    • wegsijpelen werkwoord (sijpel weg, sijpelt weg, sijpelde weg, sijpelden weg, weggesijpeld)
  4. rezumar (desplegar)

Conjugations for rezumar:

presente
  1. rezumo
  2. rezumas
  3. rezuma
  4. rezumamos
  5. rezumáis
  6. rezuman
imperfecto
  1. rezumaba
  2. rezumabas
  3. rezumaba
  4. rezumábamos
  5. rezumabais
  6. rezumaban
indefinido
  1. rezumé
  2. rezumaste
  3. rezumó
  4. rezumamos
  5. rezumasteis
  6. rezumaron
fut. de ind.
  1. rezumaré
  2. rezumarás
  3. rezumará
  4. rezumaremos
  5. rezumaréis
  6. rezumarán
condic.
  1. rezumaría
  2. rezumarías
  3. rezumaría
  4. rezumaríamos
  5. rezumaríais
  6. rezumarían
pres. de subj.
  1. que rezume
  2. que rezumes
  3. que rezume
  4. que rezumemos
  5. que rezuméis
  6. que rezumen
imp. de subj.
  1. que rezumara
  2. que rezumaras
  3. que rezumara
  4. que rezumáramos
  5. que rezumarais
  6. que rezumaran
miscelánea
  1. ¡rezuma!
  2. ¡rezumad!
  3. ¡no rezumes!
  4. ¡no rezuméis!
  5. rezumado
  6. rezumando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor rezumar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen escurrir; gotear
afdruppelen escurrir; gotear
uitdruipen escurrir; gotear
uitdruppelen escurrir; gotear
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdruipen filtrarse; resudar; rezumar chorrear; correr; divulgarse; escabullirse; filtrar; gota a gota; gotear; retirarse con las orejas gachas; salirse; verter
afdruppelen filtrarse; resudar; rezumar
dreinen rezumar; zumbar
drenzen rezumar; zumbar
dwingend huilen rezumar; zumbar
jengelen rezumar; zumbar
uitbeitelen desplegar; rezumar
uitbikken desplegar; rezumar
uitdruipen filtrarse; resudar; rezumar
uitdruppelen filtrarse; resudar; rezumar chorrear; correr; divulgarse; filtrar; gota a gota; gotear; salirse; verter
uitlekken filtrarse; resudar; rezumar
wegsijpelen resudar; rezumar

Synoniemen voor "rezumar":