Spaans

Uitgebreide vertaling voor reunirse (Spaans) in het Nederlands

reunirse:

reunirse werkwoord

  1. reunirse (conferenciar)
    in bespreking zijn; vergaderen
  2. reunirse
    samenkomen; bijeenkomen
    • samenkomen werkwoord (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
    • bijeenkomen werkwoord (kom bijeen, komt bijeen, kwam bijeen, kwamen bijeen, bijeengekomen)
  3. reunirse (encontrarse; quedarse; juntarse)
  4. reunirse (encontrarse; quedarse; verse; juntarse)
    elkaar ontmoeten; afspreken; elkaar zien; treffen; samenkomen
    • elkaar ontmoeten werkwoord
    • afspreken werkwoord (spreek af, spreekt af, sprak af, spraken af, afgesproken)
    • elkaar zien werkwoord (zagen elkaar)
    • treffen werkwoord (tref, treft, trof, troffen, getroffen)
    • samenkomen werkwoord (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
  5. reunirse (encontrarse; juntarse)
    samenkomen; verzamelen; bij elkaar komen
    • samenkomen werkwoord (kom samen, komt samen, kwam samen, kwamen samen, samengekomen)
    • verzamelen werkwoord (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • bij elkaar komen werkwoord
  6. reunirse (encontrarse; juntarse; converger; confluir)
    samenkomen; bijeen komen

Conjugations for reunirse:

presente
  1. reúno
  2. reúnes
  3. reúne
  4. reunimos
  5. reunís
  6. reúnen
imperfecto
  1. reunía
  2. reunías
  3. reunía
  4. reuníamos
  5. reuníais
  6. reunían
indefinido
  1. me reuní
  2. te reuniste
  3. se reunió
  4. nos reunimos
  5. os reunisteis
  6. se reunieron
fut. de ind.
  1. me reuniré
  2. te reunirás
  3. se reunirá
  4. nos reuniremos
  5. os reuniréis
  6. se reunirán
condic.
  1. me reuniría
  2. te reunirías
  3. se reuniría
  4. nos reuniríamos
  5. os reuniríais
  6. se reunirían
pres. de subj.
  1. que me reúna
  2. que te reúnas
  3. que se reúna
  4. que nos reunamos
  5. que os reunáis
  6. que se reunan
imp. de subj.
  1. que me reuniera
  2. que te reunieras
  3. que se reuniera
  4. que nos reuniéramos
  5. que os reunierais
  6. que se reunieran
miscelánea
  1. ¡reúnete!
  2. ¡reuníos!
  3. ¡no te reúnas!
  4. ¡no os reunáis!
  5. reunido
  6. reuniéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

reunirse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el reunirse
    samenkomen

Vertaal Matrix voor reunirse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspreken acuerdo; convenio
samenkomen reunirse
treffen encuentro; enfrentamiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspreken encontrarse; juntarse; quedarse; reunirse; verse acordar; arreglar; citar; coincidir en; conformarse a; convenir; dirigir; llegar a un acuerdo; pactar; ponerse de acuerdo; quedarse en
bij elkaar komen encontrarse; juntarse; reunirse
bijeen komen confluir; converger; encontrarse; juntarse; reunirse
bijeenkomen reunirse
elkaar ontmoeten encontrarse; juntarse; quedarse; reunirse; verse
elkaar zien encontrarse; juntarse; quedarse; reunirse; verse
in bespreking zijn conferenciar; reunirse
samenkomen confluir; converger; encontrarse; juntarse; quedarse; reunirse; verse
treffen encontrarse; juntarse; quedarse; reunirse; verse adoptar; afectar; alcanzar; azotar; batir; comer un peón; conmover; dar golpes; emocionar; encontrar; encontrarse; encontrarse con; golpear; influenciar; influir en; ir a parar en; llegar a; mover; pegar; revolver; tener que ver con; tener suerte; tomar; tropezarse con
vergaderen conferenciar; reunirse
verzamelen encontrarse; juntarse; reunirse acopiar; acumular; ahorrar; atrapar; coger; coleccionar; compilar; desplumar; juntar; rascar; recoger; reunir

Synoniemen voor "reunirse":


Wiktionary: reunirse

reunirse
verb
  1. bij elkaar verzamelen
  2. bijeenkomen

Cross Translation:
FromToVia
reunirse herenigen reunite — to unite again
reunirse vergaderen throng — to congregate
reunirse aaneenschakelen; bijeenvoegen; ineenzetten; samenstellen; bijeenbinden; samenbinden; verbinden; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; verenigen; afstellen; passend maken; verstellen; instellen; bijdoen; bijmengen; bijvoegen; toegeven; toevoegen joindreapprocher deux choses l’une contre l’autre, en sorte qu’elles se toucher ou qu’elles se tenir.

Verwante vertalingen van reunirse