Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor restituir (Spaans) in het Nederlands

restituir:

restituir werkwoord

  1. restituir (devolver; reenviar)
    retourneren; teruggeven; terugzenden; terugbrengen
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • teruggeven werkwoord (geef terug, geeft terug, gaf terug, gaven terug, teruggegeven)
    • terugzenden werkwoord (zend terug, zendt terug, zond terug, zonden terug, teruggezonden)
    • terugbrengen werkwoord (breng terug, brengt terug, bracht terug, brachten terug, teruggebracht)
  2. restituir (reembolsar; devolver)
    restitueren
    • restitueren werkwoord (restitueer, restitueert, restitueerde, restitueerden, gerestitueerd)
  3. restituir (traer; remitir; reenviar; )
    terugbezorgen
    • terugbezorgen werkwoord (bezorg terug, bezorgt terug, bezorgde terug, bezorgden terug, terugbezorgd)
  4. restituir (reenviar; devolver; volver a enviar; )
    terugsturen
    • terugsturen werkwoord (stuur terug, stuurt terug, stuurde terug, stuurden terug, teruggestuurd)
  5. restituir (remitir; rechazar; devolver)
    teruggooien; terugwerpen
    • teruggooien werkwoord (gooi terug, gooit terug, gooide terug, gooiden terug, teruggegooid)
    • terugwerpen werkwoord (werp terug, werpt terug, wierp terug, wierpen terug, teruggeworpen)

Conjugations for restituir:

presente
  1. restituyo
  2. restituyes
  3. restituye
  4. restituimos
  5. restituís
  6. restituyen
imperfecto
  1. restituía
  2. restituías
  3. restituía
  4. restituíamos
  5. restituíais
  6. restituían
indefinido
  1. restituí
  2. restituiste
  3. restituyó
  4. restituimos
  5. restituisteis
  6. restituyeron
fut. de ind.
  1. restituiré
  2. restituirás
  3. restituirá
  4. restituiremos
  5. restituiréis
  6. restituirán
condic.
  1. restituiría
  2. restituirías
  3. restituiría
  4. restituiríamos
  5. restituiríais
  6. restituirían
pres. de subj.
  1. que restituya
  2. que restituyas
  3. que restituya
  4. que restituyamos
  5. que restituyáis
  6. que restituyan
imp. de subj.
  1. que restituyera
  2. que restituyeras
  3. que restituyera
  4. que restituyéramos
  5. que restituyerais
  6. que restituyeran
miscelánea
  1. ¡restituye!
  2. ¡restituid!
  3. ¡no restituyas!
  4. ¡no restituyáis!
  5. restituido
  6. restituyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor restituir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
restitueren arreglo; restitución
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
restitueren devolver; reembolsar; restituir
retourneren devolver; reenviar; restituir dar la vuelta; dar marcha atrás; regresar; retroceder
terugbezorgen devolver; llevar; reembolsar; reenviar; remitir; restablecer; restituir; traer
terugbrengen devolver; reenviar; restituir
teruggeven devolver; reenviar; restituir
teruggooien devolver; rechazar; remitir; restituir
terugsturen devolver; no dejar pasar; reembolsar; reenviar; remitir; restituir; volver a enviar
terugwerpen devolver; rechazar; remitir; restituir
terugzenden devolver; reenviar; restituir

Synoniemen voor "restituir":


Wiktionary: restituir

restituir
verb
  1. (overgankelijk) weer aan de oorspronkelijke eigenaar overhandigen