Spaans

Uitgebreide vertaling voor restaurar (Spaans) in het Nederlands

restaurar:

restaurar werkwoord

  1. restaurar (subsanar; renovar; reformar; )
    restaureren
    • restaureren werkwoord (restaureer, restaureert, restaureerde, restaureerden, gerestaureerd)
  2. restaurar (arreglar; poner en orden; ajustar; despachar)
    herstellen; in orde brengen; in orde maken
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • in orde brengen werkwoord (breng in orde, brengt in orde, bracht in orde, brachten in orde, in orde gebarcht)
    • in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
  3. restaurar (reparar; arreglar; fijar; )
    repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken
    • repareren werkwoord (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • fiksen werkwoord (fiks, fikst, fikste, fiksten, gefikst)
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • rechtzetten werkwoord (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  4. restaurar (recuperarse; restablecer; recuperar; )
    heroveren
    • heroveren werkwoord (herover, herovert, heroverde, heroverden, heroverd)
  5. restaurar (reparar; restablecerse; rehabilitar; )
    repareren; herstellen; vernieuwen
    • repareren werkwoord (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)
  6. restaurar (arreglar; renovar)
    opknappen; renoveren; in goede staat brengen
  7. restaurar (rectificar; corregir; reparar; restablecer; poner recto)
    rectificeren; rechtzetten
    • rectificeren werkwoord (rectificeer, rectificeert, rectificeerde, rectificeerden, gerectificeerd)
    • rechtzetten werkwoord (zet recht, zette recht, zetten recht, rechtgezet)
  8. restaurar (renovar; levantar; rehabilitar; )
    hernieuwen; renoveren; herstellen; vernieuwen; verbeteren
    • hernieuwen werkwoord (hernieuw, hernieuwt, hernieuwde, hernieuwden, hernieuwd)
    • renoveren werkwoord (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)
    • verbeteren werkwoord (verbeter, verbetert, verbeterde, verbeterden, verbeterd)
  9. restaurar (renovar; arreglar; mejorar; )
    renoveren; opknappen
    • renoveren werkwoord (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
    • opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
  10. restaurar (reedificar; renovar)
    wederopbouwen
    • wederopbouwen werkwoord (bouw weder op, bouwt weder op, bouwde weder op, bouwden weder op, weder opgebouwd)
  11. restaurar
    terugzetten
    • terugzetten werkwoord (zet terug, zette terug, zetten terug, teruggezet)
  12. restaurar
    herstellen
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)

Conjugations for restaurar:

presente
  1. restauro
  2. restauras
  3. restaura
  4. restauramos
  5. restauráis
  6. restauran
imperfecto
  1. restauraba
  2. restaurabas
  3. restauraba
  4. restaurábamos
  5. restaurabais
  6. restauraban
indefinido
  1. restauré
  2. restauraste
  3. restauró
  4. restauramos
  5. restaurasteis
  6. restauraron
fut. de ind.
  1. restauraré
  2. restaurarás
  3. restaurará
  4. restauraremos
  5. restauraréis
  6. restaurarán
condic.
  1. restauraría
  2. restaurarías
  3. restauraría
  4. restauraríamos
  5. restauraríais
  6. restaurarían
pres. de subj.
  1. que restaure
  2. que restaures
  3. que restaure
  4. que restauremos
  5. que restauréis
  6. que restauren
imp. de subj.
  1. que restaurara
  2. que restauraras
  3. que restaurara
  4. que restauráramos
  5. que restaurarais
  6. que restauraran
miscelánea
  1. ¡restaura!
  2. ¡restaurad!
  3. ¡no restaures!
  4. ¡no restauréis!
  5. restaurado
  6. restaurando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor restaurar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedmaken arreglo
maken confección; elaboración; fabricación; producción
verbeteren mejorar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fiksen arreglar; corregir; fijar; modificar; reajustar; remendar; reparar; restaurar apañárselas; arreglarse; arreglárselas; conseguir; hacérselas; ingeniárselas; lograr; manejárselas
goedmaken arreglar; corregir; fijar; modificar; reajustar; remendar; reparar; restaurar arreglar; asistir en el parto; compensar; corregir; dar alcance a; desempeñar; mejorar; perfeccionar; poner en orden; poner recto; recompensar; rectificar; recuperar; redimir; rehabilitar; remunerar; renovar; reparar; resarcir de; rescatar
hernieuwen actualizar; alzar; cambiar; florecer; innovar; levantar; modernizar; prosperar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanear actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reconocer; reformar; refrescar; rehabilitar; rehacer; renovar; reorganizar; repetir
heroveren corregir; recobrar; reconquistar; recuperar; recuperarse; rehabilitar; reponerse; reponerse del susto; restablecer; restablecerse; restaurar; subsanar; volver a encontrar
herstellen actualizar; ajustar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; despachar; fijar; florecer; innovar; levantar; modernizar; modificar; poner en orden; prosperar; reajustar; reformar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanear corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; recuperar; rehabilitar; renovar; reparar
in goede staat brengen arreglar; renovar; restaurar
in orde brengen ajustar; arreglar; despachar; poner en orden; restaurar
in orde maken ajustar; arreglar; despachar; poner en orden; restaurar arreglar; finalizar; solucionar; tener acabado; tener listo; terminar
maken arreglar; corregir; fijar; modificar; reajustar; remendar; reparar; restaurar amasar; armar; compilar; componer; concebir; constituir; convertirse en; crear; dar forma; dar masajes; desarrollar; diseñar; elaborar; fabricar; formar; ganar; hacer; macerar; masajear; modelar; montar; producir; remendar; reparar; trazar
opknappen actualizar; adecentar; arreglar; mejorar; modernizar; ordenar; rehabilitar; remendar; renovar; restaurar; sanar animar; apañar; apuntalar; aviar; entonarse; mejorar; mejorarse; reforzar; remendar; reponerse; restablecerse
rechtzetten arreglar; corregir; fijar; modificar; poner recto; reajustar; rectificar; remendar; reparar; restablecer; restaurar corregir; poner recto; rectificar
rectificeren corregir; poner recto; rectificar; reparar; restablecer; restaurar
renoveren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; florecer; innovar; levantar; mejorar; modernizar; ordenar; prosperar; reformar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanar; sanear corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar
repareren ajustar; arreglar; corregir; fijar; modificar; poner en orden; reajustar; rehabilitar; remendar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar
restaureren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; grabar; hospitalizar; innovar; mejorar; modernizar; ordenar; prosperar; reconocer; recuperarse; reformar; refrescar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanar; subsanar
terugzetten restaurar degradar; poner de nuevo; rebajar; reponer; ser degradado; volver a poner; volver a su lugar
verbeteren actualizar; alzar; cambiar; florecer; innovar; levantar; modernizar; prosperar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanear corregir; hacer mejor; mejorar; perfeccionar; poner derecho; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar
vernieuwen actualizar; ajustar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; florecer; innovar; levantar; modernizar; poner en orden; prosperar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanear actualizar; cambiar; cambiar por; reemplazar; renovar; reponer; sustituir
wederopbouwen reedificar; renovar; restaurar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
herstellen restauración

Synoniemen voor "restaurar":


Wiktionary: restaurar

restaurar
Cross Translation:
FromToVia
restaurar opkalefateren; renoveren refurbish — rebuild or replenish
restaurar restaureren; terugzetten; herstellen restore — To bring back to a previous condition or state
restaurar herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen; restaureren; weer op de troon brengen; overdoen; overmaken refaire — Réparer, raccommoder, rajuster une chose ruinée ou abîmée. (Sens général)
restaurar herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen; weer goed maken remédierporter remède, apporter du remède.
restaurar herstellen; maken; repareren; verhelpen; verstellen réparerremettre en état ce qui endommager.