Spaans

Uitgebreide vertaling voor resaltaré (Spaans) in het Nederlands

resaltar:

resaltar werkwoord

  1. resaltar (llamar la atención; destacarse; saltar a la vista; )
    uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen
    • uitsteken werkwoord (steek uit, steekt uit, stak uit, staken uit, uitgestoken)
    • opvallen werkwoord (val op, valt op, viel op, vielen op, opgevallen)
    • uitspringen werkwoord (spring uit, springt uit, sprong uit, sprongen uit, uitgesprongen)
    • eruit springen werkwoord (spring eruit, springt eruit, sprong eruit, sprongen eruit, eruit gesprongen)
    • afsteken werkwoord (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • in het oog lopen werkwoord
  2. resaltar (salir; sobresalir)
    vooruitsteken; vooruitspringen
    • vooruitsteken werkwoord (steek vooruit, steekt vooruit, stak vooruit, staken vooruit, vooruitgestoken)
    • vooruitspringen werkwoord (spring vooruit, springt vooruit, sprong vooruit, sprongen vooruit, vooruitgesprongen)
  3. resaltar
    markeren
    • markeren werkwoord (markeer, markeert, markeerde, markeerden, gemarkeerd)

Conjugations for resaltar:

presente
  1. resalto
  2. resaltas
  3. resalta
  4. resaltamos
  5. resaltáis
  6. resaltan
imperfecto
  1. resaltaba
  2. resaltabas
  3. resaltaba
  4. resaltábamos
  5. resaltabais
  6. resaltaban
indefinido
  1. resalté
  2. resaltaste
  3. resaltó
  4. resaltamos
  5. resaltasteis
  6. resaltaron
fut. de ind.
  1. resaltaré
  2. resaltarás
  3. resaltará
  4. resaltaremos
  5. resaltaréis
  6. resaltarán
condic.
  1. resaltaría
  2. resaltarías
  3. resaltaría
  4. resaltaríamos
  5. resaltaríais
  6. resaltarían
pres. de subj.
  1. que resalte
  2. que resaltes
  3. que resalte
  4. que resaltemos
  5. que resaltéis
  6. que resalten
imp. de subj.
  1. que resaltara
  2. que resaltaras
  3. que resaltara
  4. que resaltáramos
  5. que resaltarais
  6. que resaltaran
miscelánea
  1. ¡resalta!
  2. ¡resaltad!
  3. ¡no resaltes!
  4. ¡no resaltéis!
  5. resaltado
  6. resaltando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor resaltar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvallen saltar a la vista
uitsteken sobresalir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsteken brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender salir navegando; salir velando
eruit springen brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender
in het oog lopen brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender
markeren resaltar estigmatizar; marcar
opvallen brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender
uitspringen brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender
uitsteken brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender distinguirse; sobresalir
vooruitspringen resaltar; salir; sobresalir
vooruitsteken resaltar; salir; sobresalir
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitsteken destacando

Synoniemen voor "resaltar":