Spaans

Uitgebreide vertaling voor repercutir (Spaans) in het Nederlands

repercutir:

repercutir werkwoord

  1. repercutir (tocar redobles)
    roffelen; trommelen; de trom roeren
    • roffelen werkwoord (roffel, roffelt, roffelde, roffelden, geroffeld)
    • trommelen werkwoord (trommel, trommelt, trommelde, trommelden, getrommeld)
    • de trom roeren werkwoord (roer de trom, roert de trom, roerde de trom, roerden de trom, de trom geroerd)
  2. repercutir (resonar; sonar; retumbar; hacer eco)
    echoën; galmen; weerklinken; naklinken
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • galmen werkwoord (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • weerklinken werkwoord (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • naklinken werkwoord (klink na, klinkt na, klonk na, klonken na, nageklonken)
  3. repercutir (repetir; reiterar; resonar; repasar; hacer eco)
    herhalen; nazeggen; napraten; nabouwen; echoën
    • herhalen werkwoord (herhaal, herhaalt, herhaalde, herhaalden, herhaald)
    • nazeggen werkwoord (zeg na, zegt na, zegde na, zegden na, nagezegd)
    • napraten werkwoord (praat na, praatte na, praatten na, nagepraat)
    • nabouwen werkwoord
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
  4. repercutir (sonar; resonar)
    schallen; weerschallen
    • schallen werkwoord
    • weerschallen werkwoord (weerschal, weerschalt, weerschalde, weerschalden, weerschald)
  5. repercutir (reflejar)
    reflecteren; stuiten; weerkaatsen; terugkaatsen; echoën; terugstoten
    • reflecteren werkwoord (reflecteer, reflecteert, reflecteerde, reflecteerden, gereflecteerd)
    • stuiten werkwoord (stuit, stuitte, stuitten, gestuit)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • terugkaatsen werkwoord (kaats terug, kaatst terug, kaatste terug, kaatsten terug, teruggekaatst)
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • terugstoten werkwoord (stoot terug, stootte terug, stootten terug, terugestoten)
  6. repercutir (tener efectos retroactivos)
    terugwerken; terugwerkende kracht hebben
    • terugwerken werkwoord (werk terug, werkt terug, werkte terug, werkten terug, teruggewerkt)
    • terugwerkende kracht hebben werkwoord (heb terugwerkende kracht, hebt terugwerkende kracht, had terugwerkende kracht, haaden terugwerkende kracht, terugwerkende kracht gehad)
  7. repercutir (surtir efecto posteriormente; seguir activo)
    nawerken; nawerken van geneesmiddelen
  8. repercutir (resonar; reflejar; tronar; hacer eco)
    resoneren; echoën; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; galmen; schallen; weergalmen
    • resoneren werkwoord
    • echoën werkwoord (echo, echoot, echode, echoden, geëchood)
    • weerkaatsen werkwoord (weerkaats, weerkaatst, weerkaatste, weerkaatsten, weerkaatst)
    • weerklinken werkwoord (weerklink, weerklinkt, weerklonk, weerklonken, weerklonken)
    • weerschallen werkwoord (weerschal, weerschalt, weerschalde, weerschalden, weerschald)
    • galmen werkwoord (galm, galmt, galmde, galmden, gegalmd)
    • schallen werkwoord
    • weergalmen werkwoord (weergalm, weergalmt, weergalmde, weergalmden, weergalmd)

Conjugations for repercutir:

presente
  1. repercuto
  2. repercutes
  3. repercute
  4. repercutimos
  5. repercutís
  6. repercuten
imperfecto
  1. repercutía
  2. repercutías
  3. repercutía
  4. repercutíamos
  5. repercutíais
  6. repercutían
indefinido
  1. repercutí
  2. repercutiste
  3. repercutió
  4. repercutimos
  5. repercutisteis
  6. repercutieron
fut. de ind.
  1. repercutiré
  2. repercutirás
  3. repercutirá
  4. repercutiremos
  5. repercutiréis
  6. repercutirán
condic.
  1. repercutiría
  2. repercutirías
  3. repercutiría
  4. repercutiríamos
  5. repercutiríais
  6. repercutirían
pres. de subj.
  1. que repercuta
  2. que repercutas
  3. que repercuta
  4. que repercutamos
  5. que repercutáis
  6. que repercutan
imp. de subj.
  1. que repercutiera
  2. que repercutieras
  3. que repercutiera
  4. que repercutiéramos
  5. que repercutierais
  6. que repercutieran
miscelánea
  1. ¡repercute!
  2. ¡repercutid!
  3. ¡no repercutas!
  4. ¡no repercutáis!
  5. repercutido
  6. repercutiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor repercutir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stuiten curcusilla; mitra; obispillo; rabilla
terugkaatsen rebotar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de trom roeren repercutir; tocar redobles
echoën hacer eco; reflejar; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar; retumbar; sonar; tronar
galmen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; retumbar; sonar; tronar resonar; retumbar; sonar; tronar
herhalen hacer eco; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar ensayar; repasar; repetir
nabouwen hacer eco; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar
naklinken hacer eco; repercutir; resonar; retumbar; sonar
napraten hacer eco; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar quedarse a charlar
nawerken repercutir; seguir activo; surtir efecto posteriormente
nawerken van geneesmiddelen repercutir; seguir activo; surtir efecto posteriormente
nazeggen hacer eco; reiterar; repasar; repercutir; repetir; resonar
reflecteren reflejar; repercutir reflectar; reflejar; reflejarse
resoneren hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar
roffelen repercutir; tocar redobles
schallen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; sonar; tronar
stuiten reflejar; repercutir
terugkaatsen reflejar; repercutir reflectar; reflejar; reflejarse
terugstoten reflejar; repercutir
terugwerken repercutir; tener efectos retroactivos
terugwerkende kracht hebben repercutir; tener efectos retroactivos
trommelen repercutir; tocar redobles
weergalmen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar
weerkaatsen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; tronar reflejar
weerklinken hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; retumbar; sonar; tronar cantar a pleno pulmón; hacer audible
weerschallen hacer eco; reflejar; repercutir; resonar; sonar; tronar

Wiktionary: repercutir


Cross Translation:
FromToVia
repercutir echoën echo — to repeat back what another has just said