Spaans

Uitgebreide vertaling voor regatear (Spaans) in het Nederlands

regatear:

regatear werkwoord

  1. regatear
    afdingen; dingen
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • dingen werkwoord (ding, dingt, dingde, dingden, gedingd)
  2. regatear (escatimar; economizar)
    knibbelen; schrapen; knijpen; beknibbelen
    • knibbelen werkwoord (knibbel, knibbelt, knibbelde, knibbelden, geknibbeld)
    • schrapen werkwoord (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)
    • knijpen werkwoord (knijp, knijpt, kneep, knepen, geknepen)
    • beknibbelen werkwoord (beknibbel, beknibbelt, beknibbelde, beknibbelden, beknibbeld)
  3. regatear (negociar)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

Conjugations for regatear:

presente
  1. regateo
  2. regateas
  3. regatea
  4. regateamos
  5. regateáis
  6. regatean
imperfecto
  1. regateaba
  2. regateabas
  3. regateaba
  4. regateábamos
  5. regateabais
  6. regateaban
indefinido
  1. regateé
  2. regateaste
  3. regateó
  4. regateamos
  5. regateasteis
  6. regatearon
fut. de ind.
  1. regatearé
  2. regatearás
  3. regateará
  4. regatearemos
  5. regatearéis
  6. regatearán
condic.
  1. regatearía
  2. regatearías
  3. regatearía
  4. regatearíamos
  5. regatearíais
  6. regatearían
pres. de subj.
  1. que regatee
  2. que regatees
  3. que regatee
  4. que regateemos
  5. que regateéis
  6. que regateen
imp. de subj.
  1. que regateara
  2. que regatearas
  3. que regateara
  4. que regateáramos
  5. que regatearais
  6. que regatearan
miscelánea
  1. ¡regatea!
  2. ¡regatead!
  3. ¡no regatees!
  4. ¡no regateéis!
  5. regateado
  6. regateando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

regatear [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el regatear (sonsacar)
    aftroggelen; afsmeken; afbedelen

Vertaal Matrix voor regatear:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbedelen regatear; sonsacar
afdingen cambalaches; trapicho
afsmeken regatear; sonsacar
aftroggelen regatear; sonsacar
dingen bienes; chanchullos; chismes; cosas; cositas; mercancías; productos; trabajos
knijpen pellizco
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbedelen arrancar; coger; escamotear; hurtar; mangar; pegar; picar; piratear; pulir; robar
afdingen negociar; regatear
afpingelen negociar; regatear
aftroggelen birlar; mangar; robar
beknibbelen economizar; escatimar; regatear
dingen regatear
knibbelen economizar; escatimar; regatear
knijpen economizar; escatimar; regatear
marchanderen negociar; regatear
onderhandelen negociar; regatear
pingelen negociar; regatear
schrapen economizar; escatimar; regatear arañar; estregar; frotar; rascar; raspar; restregar
sjacheren negociar; regatear

Synoniemen voor "regatear":


Wiktionary: regatear


Cross Translation:
FromToVia
regatear dribbelen dribble — to run with the ball, controlling its path with the feet
regatear afdingen haggle — to argue for a better deal
regatear afdingen feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln
regatear sjacheren; marchanderen schachernabwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren
regatear afdingen; marchanderen; pingelen marchander — (sens 1)

Verwante vertalingen van regatear