Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal refuerzo

Vertaal refuerzo van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. refuerzo:
  2. reforzar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor refuerzo (Spaans) in het Nederlands

refuerzo:

refuerzo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el refuerzo (parachoques)
    de bumper; de stootrand
    • bumper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootrand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el refuerzo (consolidación; solidificación; endurecimiento; )
    de consolidatie; de versterking; de versteviging; de verharding

Vertaal Matrix voor refuerzo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bumper parachoques; refuerzo
consolidatie confirmación; consolidación; endurecimiento; fortificación; refuerzo; solidez; solidificación consolidación
stootrand parachoques; refuerzo
verharding confirmación; consolidación; endurecimiento; fortificación; refuerzo; solidez; solidificación
versterking confirmación; consolidación; endurecimiento; fortificación; refuerzo; solidez; solidificación aumento; crecida; crecimiento; enriquecimiento; expansión; fortificación; incremento; subida
versteviging confirmación; consolidación; endurecimiento; fortificación; refuerzo; solidez; solidificación

Verwante woorden van "refuerzo":

  • refuerzos, refuerza, refuerzas

Synoniemen voor "refuerzo":


Wiktionary: refuerzo

Cross Translation:
FromToVia
• refuerzo → versterking ↔ reinforcement — thing that reinforces

reforzar:

reforzar werkwoord

  1. reforzar (fortalecer; intensificar; fortalecerse)
    versterken; sterker worden; sterken
    • versterken werkwoord (versterk, versterkt, versterkte, versterkten, versterkt)
    • sterker worden werkwoord (word sterker, wordt sterker, werd sterker, werden sterker, sterker geworden)
    • sterken werkwoord (sterk, sterkt, sterkte, sterkten, gesterkt)
  2. reforzar (remendar; animar; apañar; )
    opknappen; opkalefateren; opvijzelen; oplappen
    • opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
    • opkalefateren werkwoord (kalefater op, kalefatert op, kalefaterde op, kalefaterden op, opgekalefaterd)
    • opvijzelen werkwoord (vijzel op, vijzelt op, vijzelde op, vijzelden op, opgevijzeld)
    • oplappen werkwoord (lap op, lapt op, lapte op, lapten op, opgelapt)
  3. reforzar (hacer más pesado; agraviar)
    zwaarder maken; verzwaren
  4. reforzar (blindar; armar)
    bepantseren; harnassen
    • bepantseren werkwoord (bepantser, bepantsert, bepantserde, bepantserden, bepantserd)
    • harnassen werkwoord
  5. reforzar (hacer más pesado; aumentar; aumentar la carga)
    bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen

Conjugations for reforzar:

presente
  1. refuerzo
  2. refuerzas
  3. refuerza
  4. reforzamos
  5. reforzáis
  6. refuerzan
imperfecto
  1. reforzaba
  2. reforzabas
  3. reforzaba
  4. reforzábamos
  5. reforzabais
  6. reforzaban
indefinido
  1. reforcé
  2. reforzaste
  3. reforzó
  4. reforzamos
  5. reforzasteis
  6. reforzaron
fut. de ind.
  1. reforzaré
  2. reforzarás
  3. reforzará
  4. reforzaremos
  5. reforzaréis
  6. reforzarán
condic.
  1. reforzaría
  2. reforzarías
  3. reforzaría
  4. reforzaríamos
  5. reforzaríais
  6. reforzarían
pres. de subj.
  1. que refuerce
  2. que refuerces
  3. que refuerce
  4. que reforcemos
  5. que reforceis
  6. que refuercen
imp. de subj.
  1. que reforzara
  2. que reforzaras
  3. que reforzara
  4. que reforzáramos
  5. que reforzarais
  6. que reforzaran
miscelánea
  1. ¡refuerza!
  2. ¡reforzad!
  3. ¡no refuerces!
  4. ¡no refuercéis!
  5. reforzado
  6. reforzando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor reforzar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
harnassen armadura; arneses; corazas
oplappen ejercer la medicina; practicar la medicina
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bepantseren armar; blindar; reforzar
bezwaren aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar hacer objeciones contra; objetar contra; oponerse a; pesar sobre
gewicht toevoegen aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
harnassen armar; blindar; reforzar
opkalefateren animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
opknappen animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar actualizar; adecentar; arreglar; entonarse; mejorar; mejorarse; modernizar; ordenar; rehabilitar; remendar; renovar; reponerse; restablecerse; restaurar; sanar
oplappen animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
opvijzelen animar; apañar; apuntalar; aviar; mejorar; reforzar; remendar
sterken fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar buscar refugio en; consolar
sterker worden fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar
versterken fortalecer; fortalecerse; intensificar; reforzar intensificar
verzwaren agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar
zwaarder maken agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir

Synoniemen voor "reforzar":


Wiktionary: reforzar

reforzar
verb
  1. het aantal vergroten
Cross Translation:
FromToVia
• reforzar → versterken; vergroten; verhogen ↔ reinforce — to strengthen by addition

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van refuerzo







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1034 seconde
Page rendered in 1.0 seconds