Spaans

Uitgebreide vertaling voor refrigerar (Spaans) in het Nederlands

refrigerar:

refrigerar werkwoord

  1. refrigerar
    verkoelen; koelen; verkillen; afkoelen
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • koelen werkwoord (koel, koelt, koelde, koelden, gekoeld)
    • verkillen werkwoord (verkil, verkilt, verkilde, verkilden, verkild)
    • afkoelen werkwoord (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)
  2. refrigerar (enfriarse; refrescar; hundirse; )
    afkoelen; koel worden
    • afkoelen werkwoord (koel af, koelt af, koelde af, koelden af, afgekoeld)
    • koel worden werkwoord (word koel, wordt koel, werd koel, werden koel, koel geworden)
  3. refrigerar (refrescar; sanar; arreglarse un poco; )
    opfrissen; verfrissen; verkwikken; verkoelen; verlevendigen
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)

Conjugations for refrigerar:

presente
  1. refrigero
  2. refrigeras
  3. refrigera
  4. refrigeramos
  5. refrigeráis
  6. refrigeran
imperfecto
  1. refrigeraba
  2. refrigerabas
  3. refrigeraba
  4. refrigerábamos
  5. refrigerabais
  6. refrigeraban
indefinido
  1. refrigeré
  2. refrigeraste
  3. refrigeró
  4. refrigeramos
  5. refrigerasteis
  6. refrigeraron
fut. de ind.
  1. refrigeraré
  2. refrigerarás
  3. refrigerará
  4. refrigeraremos
  5. refrigeraréis
  6. refrigerarán
condic.
  1. refrigeraría
  2. refrigerarías
  3. refrigeraría
  4. refrigeraríamos
  5. refrigeraríais
  6. refrigerarían
pres. de subj.
  1. que refrigere
  2. que refrigeres
  3. que refrigere
  4. que refrigeremos
  5. que refrigeréis
  6. que refrigeren
imp. de subj.
  1. que refrigerara
  2. que refrigeraras
  3. que refrigerara
  4. que refrigeráramos
  5. que refrigerarais
  6. que refrigeraran
miscelánea
  1. ¡refrigera!
  2. ¡refrigerad!
  3. ¡no refrigeres!
  4. ¡no refrigeréis!
  5. refrigerado
  6. refrigerando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

refrigerar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el refrigerar (enfriar)
    afkoelen; verkoelen
  2. el refrigerar
    bekoelen

Vertaal Matrix voor refrigerar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen enfriar; refrigerar
bekoelen refrigerar
verkoelen enfriar; refrigerar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkoelen enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar
bekoelen calmarse; debilitarse; enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; sosegarse; tranquilizarse
koel worden enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; ponerse frío; refrescar; refrigerar
koelen refrigerar
opfrissen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar refrescar
verfrissen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar darse un refrescón; refrescar
verkillen refrigerar
verkoelen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar
verkwikken amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar alegrar; animar; darse un refrescón; refrescar
verlevendigen amenizar; arreglarse un poco; darse un refrescón; enfriar; enfriarse; refrescar; refrigerar; sanar animar; dar viveza a; entusiasmar; excitar; inspirar; refrescar

Synoniemen voor "refrigerar":