Recaudar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

recaudar:
- incasseren; geld in ontvangst nemen; innen; casseren; in geld omzetten; verzilveren; kapitaliseren; eisen; vorderen; inmanen; invorderen
Wiktionary:
- recaudar → heffen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor recaudar (Spaans) in het Nederlands

recaudar:

recaudar werkwoord

recaudar (cobrar; embolsar; platear; recoger)
incasseren; geld in ontvangst nemen; innen
- incasseren werkwoord (incasseer, incasseert, incasseerde, incasseerden, geïncasseerd)
- geld in ontvangst nemen werkwoord
- innen werkwoord (in, int, inde, inden, geïnd)
recaudar (cobrar; levantar; percibir; imponer; alzar; elevar)
casseren
- casseren werkwoord (casseer, casseert, casseerde, casseerden, gecasseerd)
recaudar (cobrar; platear; capitalizar)
in geld omzetten; verzilveren
- in geld omzetten werkwoord (zet in geld om, zette in geld om, zetten in geld om, in geld omgezet)
- verzilveren werkwoord (verzilver, verzilvert, verzilverde, verzilverden, verzilverd)
recaudar (cobrar; platear; capitalizar)
kapitaliseren
- kapitaliseren werkwoord (kapitaliseer, kapitaliseert, kapitaliseerde, kapitaliseerden, gekapitaliseerd)
recaudar (reclamar; reivindicar)
eisen; vorderen; inmanen; invorderen
- eisen werkwoord (eis, eist, eiste, eisten, geëist)
- vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)
- inmanen werkwoord
- invorderen werkwoord (vorder in, vordert in, vorderde in, vorderden in, ingevorderd)

Conjugations for recaudar:

presente

recaudo
recaudas
recauda
recaudamos
recaudáis
recaudan

imperfecto

recaudaba
recaudabas
recaudaba
recaudábamos
recaudabais
recaudaban

indefinido

recaudé
recaudaste
recaudó
recaudamos
recaudasteis
recaudaron

fut. de ind.

recaudaré
recaudarás
recaudará
recaudaremos
recaudaréis
recaudarán

condic.

recaudaría
recaudarías
recaudaría
recaudaríamos
recaudaríais
recaudarían

pres. de subj.

que recaude
que recaudes
que recaude
que recaudemos
que recaudéis
que recauden

imp. de subj.

que recaudara
que recaudaras
que recaudara
que recaudáramos
que recaudarais
que recaudaran

miscelánea

¡recauda!
¡recaudad!
¡no recaudes!
¡no recaudéis!
recaudado
recaudando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor recaudar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
innen		cobrar; cobro; percibir; recaudación; reclamación
vorderen		avanzar; progresar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
casseren	alzar; cobrar; elevar; imponer; levantar; percibir; recaudar
eisen	recaudar; reclamar; reivindicar	exigir; reclamar; reivindicar
geld in ontvangst nemen	cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
in geld omzetten	capitalizar; cobrar; platear; recaudar
incasseren	cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger	aguantar; soportar
inmanen	recaudar; reclamar; reivindicar
innen	cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
invorderen	recaudar; reclamar; reivindicar
kapitaliseren	capitalizar; cobrar; platear; recaudar
verzilveren	capitalizar; cobrar; platear; recaudar
vorderen	recaudar; reclamar; reivindicar	adelantar; avanzar; encaramarse; encumbrarse; enriquecer; exigir; mejorar su posición; progresar; reclamar; reivindicar; salir adelante; subir

Synoniemen voor "recaudar":

cobrar; percibir; recibir
embolsar; ingresar; obtener; conseguir; adquirir

Wiktionary: recaudar

recaudar

verb

(overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen
- heffen → alzar; elevar; levantar; recaudar; imponer

Computer vertaling door derden: