Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal quiso

Vertaal quiso van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. querer:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor quiso (Spaans) in het Nederlands

quiso vorm van querer:

querer werkwoord

  1. querer (tener que; haber de)
    willen; moeten; believen
    • willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
  2. querer (amar; mantener)
    houden van; beminnen; liefhebben
    • houden van werkwoord
    • beminnen werkwoord (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)
    • liefhebben werkwoord (heb lief, hebt lief, had lief, hadden lief, lief gehad)
  3. querer (desear)
    willen; wensen
    • willen werkwoord (wil, wilt, wil/wilt, wilde, wilden, gewild)
    • wensen werkwoord (wens, wenst, wenste, wensten, gewenst)
  4. querer (desear; suspirar por; ambicionar)
    verlangen; begeren
    • verlangen werkwoord (verlang, verlangt, verlangde, verlangden, verlangd)
    • begeren werkwoord (begeer, begeert, begeerde, begeerden, begeerd)
  5. querer (amar)
    beminnen; minnen
    • beminnen werkwoord (bemin, bemint, beminde, beminden, bemind)
    • minnen werkwoord (min, mint, minde, minden, gemind)
  6. querer (desear; esperar)
    hopen; op hopen zetten
  7. querer (esperar; desear; confiar en; ir consumiéndose; consumirse)
    hopen; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen
  8. querer (languidecer; anhelar; desear angustiosamente; ansiar)
    smachten; kwijnend verlangen; snakken; kwijnen
    • smachten werkwoord (smacht, smachtte, smachtten, gesmacht)
    • kwijnend verlangen werkwoord (verlang kwijnend, verlangt kwijnend, verlangde kwijnend, verlangden kwijnend, kwijnend verlangd)
    • snakken werkwoord (snak, snakt, snakte, snakten, gesnakt)
    • kwijnen werkwoord (kwijn, kwijnt, kwijnde, kwijnden, gekwijnd)

Conjugations for querer:

presente
  1. quiero
  2. quieres
  3. quiere
  4. queremos
  5. queréis
  6. quieren
imperfecto
  1. quería
  2. querías
  3. quería
  4. queríamos
  5. queríais
  6. querían
indefinido
  1. quise
  2. quisiste
  3. quiso
  4. quisimos
  5. quisisteis
  6. quisieron
fut. de ind.
  1. querré
  2. querrás
  3. querrá
  4. querremos
  5. querréis
  6. querrán
condic.
  1. querría
  2. querrías
  3. querría
  4. querríamos
  5. querríais
  6. querrían
pres. de subj.
  1. que quiera
  2. que quieras
  3. que quiera
  4. que queramos
  5. que queráis
  6. que quieran
imp. de subj.
  1. que quisiera
  2. que quisieras
  3. que quisiera
  4. que quisiéramos
  5. que quisierais
  6. que quisieran
miscelánea
  1. ¡quiere!
  2. ¡quered!
  3. ¡no quieras!
  4. ¡no queráis!
  5. querido
  6. queriendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor querer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeren afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
believen consentimiento; discreción
hopen montones; pilas; rimeros
moeten deber
smachten afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
verlangen afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
wensen afán; aguijón; anhelo; ansia; ansiedad; ardor; avance; deseo; espera; requerimiento; requisito; suspiro; tirantez
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
begeren ambicionar; desear; querer; suspirar por
believen haber de; querer; tener que agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse
beminnen amar; mantener; querer acostarse; coser; hacer el amor
hopen confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar
houden van amar; mantener; querer apetecer; gustar
kwijnen anhelar; ansiar; desear angustiosamente; languidecer; querer languidecer
kwijnend verlangen anhelar; ansiar; desear angustiosamente; languidecer; querer
liefhebben amar; mantener; querer
minnen amar; querer acostarse; coser; hacer el amor
moeten haber de; querer; tener que deber; haber de; tener que
op hopen zetten desear; esperar; querer
smachten anhelar; ansiar; desear angustiosamente; languidecer; querer
snakken anhelar; ansiar; desear angustiosamente; languidecer; querer
spinzen confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer
van hoop vervuld zijn confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer
verlangen ambicionar; confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer; suspirar por exigir
wensen desear; querer
willen desear; haber de; querer; tener que

Synoniemen voor "querer":


Wiktionary: querer

querer
verb
  1. amoureuze gevoelens voor iemand koesteren
  2. iets als verlangen hebben
Cross Translation:
FromToVia
• querer → aanbidden; adoreren ↔ adore — love with entire heart and soul
• querer → houden van; beminnen; liefhebben; graag zien ↔ love — have a strong affection for
• querer → willen ↔ want — desire
• querer → wil ↔ Wille — ein alle Handlungen bestimmendes Streben
• querer → willen ↔ vouloir — Avoir l’intention, la volonté de faire quelque chose, s’y déterminer. (Sens général)







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0364 seconde
Page rendered in 1.0 seconds