Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
provocar:
- uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen; veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten; berokkenen; aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; teweegbrengen; koeioneren; kwellen; narren; aansporen; aanjagen; opjutten; porren; aanzetten tot; instigeren; motiveren; aanmoedigen; activeren; opwekken; oppeppen; stimuleren; bezielen; verwekken; adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden; influisteren; souffleren; ontlokken; aanwakkeren; oppoken; opporren; wegpesten; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; uitklokken
- aanrichten; uitlokken; provoceren; treiteren
-
Wiktionary:
- provocar → provoceren, tergen
- provocar → veroorzaken, teweegbrengen, oproepen, ontlokken, uitlokken, opstoken, stoken, ontketenen, provoceren, tarten, tergen, uitdagen, uittarten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor provocar (Spaans) in het Nederlands
provocar:
-
provocar (hacer rabiar; fastidiar; irritar)
-
provocar (producir; causar; ocasionar)
-
provocar (causar; armar; ocasionar; componer; confeccionar)
-
provocar (picar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; animar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para)
aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen-
aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
-
-
provocar (causar)
veroorzaken; teweegbrengen-
teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
-
provocar (hacer la puñeta; fastidiar; molestar; incordiar)
-
provocar (incitar a; estimular; soportar; animar; incentivar; suscitar; motivar; apoyar; impulsar a; sostener; empujar; sujetar; promocionar; calzar; incitar; apresurar; engendrar; pegarse; avivar; hurgar; instigar; aguijonear; hacer subir)
-
provocar (instigar; excitar; estimular; incitar; engendrar; motivar; encender; animar; desafiar; incentivar; suscitar; resucitar; avivar; espolear; caldear; incitar a)
-
provocar (motivar; alentar; levantar; apoyar; encender; afilar; avivar; sostener; animar; engordar; empujar; sujetar; vaciar; promocionar; calzar; incentivar; suscitar; incitar; apresurar; engendrar; resucitar; acentuar; estimular; hurgar; secundar; arreciar; entornar; apuntalar; poner en marcha; instigar; escarbar; atosigar; espolear; impulsar a; incitar a; aguijonear)
-
provocar (dar viveza a; avivar; entusiasmar; animar; excitar)
-
provocar (engendrar; originar)
-
provocar (conjeturar; sugerir; proponer; adivinar; presentar; representar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; estimar; appreciar)
-
provocar (decir al oído; presentar; insinuar)
-
provocar (suscitar; excitar; soliviantar; desafiar)
-
provocar (estimular; instigar; incitar)
-
provocar (mortificar para que una persona se va; molestar; fastidiar; burlarse)
-
provocar (estimular; envalentonar; animar; alentar; incitar; aclamar; aplaudir; instigar)
-
provocar
Conjugations for provocar:
presente
- provoco
- provocas
- provoca
- provocamos
- provocáis
- provocan
imperfecto
- provocaba
- provocabas
- provocaba
- provocábamos
- provocabais
- provocaban
indefinido
- provoqué
- provocaste
- provocó
- provocamos
- provocasteis
- provocaron
fut. de ind.
- provocaré
- provocarás
- provocará
- provocaremos
- provocaréis
- provocarán
condic.
- provocaría
- provocarías
- provocaría
- provocaríamos
- provocaríais
- provocarían
pres. de subj.
- que provoque
- que provoques
- que provoque
- que provoquemos
- que provoquéis
- que provoquen
imp. de subj.
- que provocara
- que provocaras
- que provocara
- que provocáramos
- que provocarais
- que provocaran
miscelánea
- ¡provoca!
- ¡provocad!
- ¡no provoques!
- ¡no provoquéis!
- provocado
- provocando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor provocar:
Synoniemen voor "provocar":
Wiktionary: provocar
provocar
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) tarten, uitdagen
-
iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• provocar | → veroorzaken; teweegbrengen | ↔ bring about — To cause to take place |
• provocar | → oproepen; ontlokken | ↔ elicit — to evoke, educe |
• provocar | → uitlokken | ↔ provoke — to cause to become angry |
• provocar | → opstoken | ↔ stir up — to cause (trouble etc) |
• provocar | → stoken; ontketenen | ↔ entfachen — übertragen: Begierden oder heftige Gefühle erregen; eine Auseinandersetzung provozieren |
• provocar | → provoceren; tarten; tergen; uitdagen; uitlokken; uittarten | ↔ provoquer — inciter, exciter. |