Spaans

Uitgebreide vertaling voor provee (Spaans) in het Nederlands

proveer:

proveer [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el proveer (suministro; distribución; suministrar)
    leveren
    • leveren [znw.] zelfstandig naamwoord

proveer werkwoord

  1. proveer (equipar; proveerse de)
    uitrusten; toerusten; zich uitrusten
    • uitrusten werkwoord (rust uit, rustte uit, rustten uit, uitgerust)
    • toerusten werkwoord (rust toe, rustte toe, rustten toe, toegerust)
    • zich uitrusten werkwoord
  2. proveer (ataviar; equipar; adornar; )
    zich uitmonsteren; optooien; zich uitdossen

Conjugations for proveer:

presente
  1. proveo
  2. provees
  3. provee
  4. proveemos
  5. proveéis
  6. proveen
imperfecto
  1. proveía
  2. proveías
  3. proveía
  4. proveíamos
  5. proveíais
  6. proveían
indefinido
  1. proveí
  2. proveíste
  3. proveyó
  4. proveímos
  5. proveísteis
  6. proveyeron
fut. de ind.
  1. proveeré
  2. proveerás
  3. proveerá
  4. proveeremos
  5. proveeréis
  6. proveerán
condic.
  1. proveería
  2. proveerías
  3. proveería
  4. proveeríamos
  5. proveeríais
  6. proveerían
pres. de subj.
  1. que provea
  2. que proveas
  3. que provea
  4. que proveamos
  5. que proveáis
  6. que provean
imp. de subj.
  1. que proveyera
  2. que proveyeras
  3. que proveyera
  4. que proveyéramos
  5. que proveyerais
  6. que proveyeran
miscelánea
  1. ¡provee!
  2. ¡proveed!
  3. ¡no proveas!
  4. ¡no proveáis!
  5. proveído
  6. proveyendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor proveer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leveren distribución; proveer; suministrar; suministro aprovisionamiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leveren entregar; entregar a domicilio; jugar a uno una mala pasada; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer
optooien acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
toerusten equipar; proveer; proveerse de
uitrusten equipar; proveer; proveerse de descansar; reposar
zich uitdossen acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitmonsteren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; engalanar; equipar; proveer
zich uitrusten equipar; proveer; proveerse de

Synoniemen voor "proveer":


Wiktionary: proveer

proveer
verb
  1. voorzien van benodigheden
  2. voor de aanvoer van iets zorg dragen
  3. (overgankelijk) ergens heen brengen

Cross Translation:
FromToVia
proveer verstrekken liefernWare zum Käufer transportieren
proveer voorzien provide — to give what is needed or desired
proveer voorzien provide — to furnish with
proveer bestellen; leveren; afleveren; toevoeren fournirpourvoir, approvisionner.
proveer bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van munirgarnir, pourvoir de ce qui est nécessaire ou utile en vue de tel ou tel objet.
proveer bevoorraden; provianderen; spekken; stijven; voorzien van; voorzien in pourvoir — Aviser à quelque chose, y donner ordre, suppléer à ce qui manque. (Sens général)