Prisa in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

prisa:
- snelheid; vlotheid; vaart; rapiditeit; gezwindheid; schielijkheid; tempo; rapheid; vlugheid; spoed; gang; gauwigheid; overhaasting; rijsnelheid; urgentie; kwiekheid
Wiktionary:
- prisa → haast
- prisa → haast, rapheid, snelheid, vlugheid, spoed, vaart, gezwindheid, haastigheid, ijl, tempo

Spaans

Uitgebreide vertaling voor prisa (Spaans) in het Nederlands

prisa:

prisa [la ~] zelfstandig naamwoord

la prisa (rapidez; marcha; velocidad; fluidez; afán; celo; ritmo; agilidad; esmero; soltura; celeridad; ligereza; premura; prontitud; apresuramiento)
de snelheid; de vlotheid; de vaart; rapiditeit; de gezwindheid; de schielijkheid; het tempo; rapheid; de vlugheid
- snelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vlotheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vaart [de ~] zelfstandig naamwoord
- rapiditeit [znw.] zelfstandig naamwoord
- gezwindheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schielijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tempo [het ~] zelfstandig naamwoord
- rapheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- vlugheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (celeridad; velocidad; urgencia; tiempo; marcha; ritmo; rapidez; prontitud; velocidad de marcha; acción; rebosamiento)
de snelheid; de vaart; de spoed; het tempo; de gang
- snelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vaart [de ~] zelfstandig naamwoord
- spoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- tempo [het ~] zelfstandig naamwoord
- gang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
la prisa (rápidez)
de vlugheid
- vlugheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (afán; celo; rapidez; apremio; premura; apresuramiento)
de gauwigheid
- gauwigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (precipitación; apresuramiento)
de overhaasting
- overhaasting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (celeridad; tiempo; ritmo; embarcación; marcha; velocidad; pretexto; rapidez; navegación; tempo; incidente; prontitud; velocidad de marcha)
de rijsnelheid
- rijsnelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (urgencia; apresuramiento)
de urgentie
- urgentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la prisa (vivacidad; velocidad; agilidad; rapidez; celeridad; ligereza; prontitud)
kwiekheid
- kwiekheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor prisa:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gang	acción; celeridad; marcha; prisa; prontitud; rapidez; rebosamiento; ritmo; tiempo; urgencia; velocidad; velocidad de marcha	conducta; corredor; excursión; galería; marcha; pasadizo; pasaje; paseo; pasillo; paso; recorrido
gauwigheid	afán; apremio; apresuramiento; celo; premura; prisa; rapidez
gezwindheid	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; soltura; velocidad
kwiekheid	agilidad; celeridad; ligereza; prisa; prontitud; rapidez; velocidad; vivacidad
overhaasting	apresuramiento; precipitación; prisa
rapheid	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; soltura; velocidad
rapiditeit	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; soltura; velocidad
rijsnelheid	celeridad; embarcación; incidente; marcha; navegación; pretexto; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; tempo; tiempo; velocidad; velocidad de marcha
schielijkheid	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; soltura; velocidad	velocidad
snelheid	acción; afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; rebosamiento; ritmo; soltura; tiempo; urgencia; velocidad; velocidad de marcha
spoed	acción; celeridad; marcha; prisa; prontitud; rapidez; rebosamiento; ritmo; tiempo; urgencia; velocidad; velocidad de marcha	afán; apremio; apresuramiento; de prisa; diligencia; marcha; premura; presteza; prisas; prontitud; rapidez; urgencia
tempo	acción; afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; rebosamiento; ritmo; soltura; tiempo; urgencia; velocidad; velocidad de marcha
urgentie	apresuramiento; prisa; urgencia
vaart	acción; afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; rebosamiento; ritmo; soltura; tiempo; urgencia; velocidad; velocidad de marcha	a todo correr; canal; velocidad
vlotheid	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; soltura; velocidad
vlugheid	afán; agilidad; apresuramiento; celeridad; celo; esmero; fluidez; ligereza; marcha; premura; prisa; prontitud; rapidez; ritmo; rápidez; soltura; velocidad

Verwante woorden van "prisa":

prisas

Synoniemen voor "prisa":

acrofobia; vértigo; ajetreo; trajín; velocidad
apremio; urgencia; premura; apresuramiento; acuciamiento; apuro; necesidad; perentoriedad

Wiktionary: prisa

prisa

noun

de drang hebben om iets snel te doen
- haast → prisa

Cross Translation:

From	To	Via
• prisa	→ haast	↔ Hast — Ausführung von Tätigkeiten in großer Geschwindigkeit unter innerer Anspannung
• prisa	→ rapheid; snelheid; vlugheid; spoed; vaart; gezwindheid; haastigheid; haast; ijl	↔ hâte — Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose.
• prisa	→ snelheid; tempo; vaart; rapheid; vlugheid; spoed; gezwindheid	↔ rapidité — célérité, grande vitesse.

Verwante vertalingen van prisa

Remove Ads

Vertaal prisa van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor prisa (Spaans) in het Nederlands

prisa:

prisa [la ~] zelfstandig naamwoord

la prisa (rapidez; marcha; velocidad; fluidez; afán; celo; ritmo; agilidad; esmero; soltura; celeridad; ligereza; premura; prontitud; apresuramiento)

la prisa (celeridad; velocidad; urgencia; tiempo; marcha; ritmo; rapidez; prontitud; velocidad de marcha; acción; rebosamiento)

la prisa (rápidez)

la prisa (afán; celo; rapidez; apremio; premura; apresuramiento)

la prisa (precipitación; apresuramiento)

la prisa (celeridad; tiempo; ritmo; embarcación; marcha; velocidad; pretexto; rapidez; navegación; tempo; incidente; prontitud; velocidad de marcha)

la prisa (urgencia; apresuramiento)

la prisa (vivacidad; velocidad; agilidad; rapidez; celeridad; ligereza; prontitud)

Vertaal Matrix voor prisa:

Verwante woorden van "prisa":

Synoniemen voor "prisa":

Wiktionary: prisa

Verwante vertalingen van prisa