Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- presumir:
-
Wiktionary:
- presumir → veronderstellen
- presumir → opscheppen, pronken, etaleren, renommeren
Spaans
Uitgebreide vertaling voor presumir (Spaans) in het Nederlands
presumir:
-
presumir (creer; suponer; considerar; asumir; creer en)
-
presumir (suponer)
veronderstellen; aannemen; uitgaan van-
veronderstellen werkwoord (veronderstel, veronderstelt, veronderstelde, veronderstelden, verondersteld)
-
uitgaan van werkwoord
-
-
presumir (partir de la idea que; suponer; presuponer; dar por sentado; asumir; plantear; ajustar; partir de)
ervan uitgaan-
ervan uitgaan werkwoord (ga ervan uit, gaat ervan uit, ging ervan uit, gingen ervan uit, ervan uitgegaan)
-
-
presumir (cucharear; cortar en pedazos; cortar; hacer pedazos)
-
presumir (conjeturar; adivinar; especular; estimar; hacer conjeturas; suponer; barruntar; presuponer)
-
presumir (postular; adivinar; sospechar; conjeturar; barruntar)
vooronderstellen; postuleren-
vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
-
Conjugations for presumir:
presente
- presumo
- presumes
- presume
- presumimos
- presumís
- presumen
imperfecto
- presumía
- presumías
- presumía
- presumíamos
- presumíais
- presumían
indefinido
- presumí
- presumiste
- presumió
- presumimos
- presumisteis
- presumieron
fut. de ind.
- presumiré
- presumirás
- presumirá
- presumiremos
- presumiréis
- presumirán
condic.
- presumiría
- presumirías
- presumiría
- presumiríamos
- presumiríais
- presumirían
pres. de subj.
- que presuma
- que presumas
- que presuma
- que presumamos
- que presumáis
- que presuman
imp. de subj.
- que presumiera
- que presumieras
- que presumiera
- que presumiéramos
- que presumierais
- que presumieran
miscelánea
- ¡presume!
- ¡presumid!
- ¡no presumas!
- ¡no presumáis!
- presumido
- presumiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor presumir:
Synoniemen voor "presumir":
Wiktionary: presumir
presumir
Cross Translation:
verb
-
een bepaalde aanname maken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presumir | → opscheppen | ↔ brag — to boast |
• presumir | → pronken | ↔ flaunt — to display with ostentation |
• presumir | → etaleren; opscheppen | ↔ angeben — sich wichtiger erscheinen lassen als man ist: prahlen, protzen |
• presumir | → renommeren | ↔ renommieren — (intransitiv) mit Reichtum, Wissen, Fähigkeiten oder vollbrachten Taten prahlen, um seine eigene Bedeutung hervorkehren |