Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- presentes:
- presente:
- presentarse:
-
presentar:
- presenteren; laten zien; tonen; vertonen; geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken; aanbieden; voorleggen; offreren; indienen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren; adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden; exposeren; zich aandienen; zich voordoen; in aantocht zijn; ontmaskeren; blootleggen; onthullen; uitloven; aandienen; iets aankondigen; influisteren; souffleren; weergeven
-
Wiktionary:
- presente → aanwezig, tegenwoordig
- presente → tegenwoordige tijd
- presente → presentje, geschenk, gift, cadeau, tegenwoordig, huidig, aanwezig, heden, huidige tijd, tegenwoordige tijd, donatie, schenking, present, praesens
- presentarse → verschijnen
- presentarse → solliciteren, afkomen, verschijnen
- presentar → aanbieden, etaleren, presenteren, tentoonstellen, vertonen, voorstellen
- presentar → voorstellen, introduceren, aanbieden, gebeuren, voorkomen, plaatsvinden, voordoen, zich, presenteren, toewijzen, voorleggen, verzenden, voordragen, indienen, wijzen op, tonen, vertonen, spelen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor presentes (Spaans) in het Nederlands
presentes:
-
el presentes
de aanwezigen -
el presentes (espectador; público)
Vertaal Matrix voor presentes:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanwezigen | presentes | |
getuige | espectador; presentes; público | testigo |
omstander | espectador; presentes; público | |
toeschouwer | espectador; presentes; público | espectador; observador; telespectador |
Verwante woorden van "presentes":
presentes vorm van presente:
-
presente (¡presente!)
aanwezig; present!; tegenwoordig-
aanwezig bijvoeglijk naamwoord
-
present! bijvoeglijk naamwoord
-
tegenwoordig bijvoeglijk naamwoord
-
-
presente (en cuestión)
-
presente (actual; contemporáneo; nuevo; hoy en día; moderno; característico de la época; corriente; modernizado; de ahora; al día; de hoy; reciente; in; modernizar)
hedendaags; modern; eigentijds-
hedendaags bijvoeglijk naamwoord
-
modern bijvoeglijk naamwoord
-
eigentijds bijvoeglijk naamwoord
-
-
presente (disponible; en existencia; libre)
beschikbare-
beschikbare bijvoeglijk naamwoord
-
-
presente (contemporáneo; hoy en día; actual; moderno; corriente; in; al día; de hoy; de ahora; característico de la época)
hedendaagse-
hedendaagse bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor presente:
Verwante woorden van "presente":
Synoniemen voor "presente":
Wiktionary: presente
presente
Cross Translation:
adjective
-
tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
-
aanwezig
-
taalkunde|nld de aanduiding dat het huidige moment bedoeld wordt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presente | → presentje; geschenk; gift; cadeau | ↔ gift — Something given to another voluntarily, without charge |
• presente | → tegenwoordig; huidig | ↔ present — pertaining to the current time |
• presente | → aanwezig | ↔ present — in the immediate vicinity |
• presente | → heden; huidige tijd | ↔ present — current time |
• presente | → tegenwoordige tijd | ↔ present tense — form of language |
• presente | → cadeau; donatie; schenking; geschenk; gift | ↔ cadeau — présent, objet que l’on offrir à quelqu’un sans rien attendre en retour, dans l'intention de le surprendre ou de lui être agréable. |
• presente | → aanwezig; present; tegenwoordig | ↔ présent — Là où l’on est |
• presente | → praesens; tegenwoordige tijd; heden | ↔ présent — Temps qui se déroule en ce moment |
presentarse:
-
presentarse (resultar; aparecer; mostrarse; ocurrir; comparecer; acontecer)
verschijnen; voordoen; voor de dag komen; aan het licht komen-
voor de dag komen werkwoord
-
aan het licht komen werkwoord
-
presentarse (aparecer; acudir; mostrarse)
-
presentarse (aparecer de nuevo; emerger; aparecer; surgir; sacar del agua)
opduiken; weer verschijnen; boven water komen-
weer verschijnen werkwoord
-
boven water komen werkwoord (kom boven water, komt boven water, kwam boven water, kwamen boven water, boven water gekomen)
-
presentarse (alzarse; levantarse; hacerse; subir; surgir; fermentar; pasar; enseñar; producirse; encontrar; empezar; mostrar; ponerse; suceder; ocurrir; convertirse en; ascender; volverse; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; formarse; efectuarse; erguirse; dar lugar a; inclinarse hacia arriba; sacar del agua)
-
presentarse (actuar; estar en funciones de)
-
presentarse
opwachting maken-
opwachting maken werkwoord
-
-
presentarse
voorwaarts treden-
voorwaarts treden werkwoord
-
-
presentarse (entablarse; subir; enseñar; ponerse; suceder; ocurrir; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; producirse; alzarse; efectuarse; fermentar; erguirse; sacar del agua)
Conjugations for presentarse:
presente
- me presento
- te presentas
- se presenta
- nos presentamos
- os presentáis
- se presentan
imperfecto
- me presentaba
- te presentabas
- se presentaba
- nos presentábamos
- os presentabais
- se presentaban
indefinido
- me presenté
- te presentaste
- se presentó
- nos presentamos
- os presentasteis
- se presentaron
fut. de ind.
- me presentaré
- te presentarás
- se presentará
- nos presentaremos
- os presentaréis
- se presentarán
condic.
- me presentaría
- te presentarías
- se presentaría
- nos presentaríamos
- os presentaríais
- se presentarían
pres. de subj.
- que me presente
- que te presentes
- que se presente
- que nos presentemos
- que os presentéis
- que se presenten
imp. de subj.
- que me presentara
- que te presentaras
- que se presentara
- que nos presentáramos
- que os presentarais
- que se presentaran
miscelánea
- ¡preséntate!
- ¡presentaos!
- ¡no te presentes!
- ¡no os presentéis!
- presentado
- presentándose
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el presentarse (aparecer; aparición; presentación)
Vertaal Matrix voor presentarse:
Synoniemen voor "presentarse":
Wiktionary: presentarse
presentarse
Cross Translation:
verb
-
aan het licht treden, zichtbaar worden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presentarse | → solliciteren | ↔ bewerben — (intransitiv), (reflexiv),mit Akkusativ: um eine Anstellung, um eine Kandidatur, um eine Ausschreibung oder Ähnliches in einem bestimmten Verfahren bemühen |
• presentarse | → afkomen; verschijnen | ↔ report — military: to appear or present oneself |
presentar:
-
presentar (demostrar; enseñar; mostrar; exponer; hacer postura; expresar; exhibir)
-
presentar (entregar; dar; ofrecer; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar)
-
presentar (ofrecer; dar; ofertar; presentar una petición)
-
presentar (mostrar; parecer; hacer la presentación de; ofrecer; demostrar; exhibir; poner; enseñar; manifestar; representar; aparecer; proyectar; ofertar; someter a)
-
presentar (ofrecer; ofertar; entregar; presentar un proyecto; someter; entablar una querella; presentar un escrito; promover; elevar una instancia; remitir una cuenta; presentar una petición; sacrificar parte de los ingresos)
-
presentar (exponer; exhibir)
tonen; tentoonstellen; uitstallen; etaleren-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
presentar (conjeturar; sugerir; proponer; adivinar; representar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; provocar; estimar; appreciar)
-
presentar (exhibir; mostrar; enseñar; demostrar; representar; lucir; poner; revelar; manifestar; hacer la presentación de; exponer; ostentar)
tonen; vertonen; tentoonstellen; exposeren-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
presentar (anunciar; mencionar)
zich aandienen; zich voordoen; in aantocht zijn-
zich aandienen werkwoord
-
zich voordoen werkwoord
-
in aantocht zijn werkwoord
-
-
presentar (desenmascarar; destapar; descubrir; exponer; exhibir)
-
presentar (ofrecer; ofertar; hacer postura; licitar)
-
presentar (avisar; comunicar; mencionar; anunciar; informar de)
-
presentar (anunciar; mencionar; comunicar; informar de)
iets aankondigen-
iets aankondigen werkwoord
-
-
presentar (decir al oído; provocar; insinuar)
-
presentar
-
presentar
tentoonstellen-
tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
-
Conjugations for presentar:
presente
- presento
- presentas
- presenta
- presentamos
- presentáis
- presentan
imperfecto
- presentaba
- presentabas
- presentaba
- presentábamos
- presentabais
- presentaban
indefinido
- presenté
- presentaste
- presentó
- presentamos
- presentasteis
- presentaron
fut. de ind.
- presentaré
- presentarás
- presentará
- presentaremos
- presentaréis
- presentarán
condic.
- presentaría
- presentarías
- presentaría
- presentaríamos
- presentaríais
- presentarían
pres. de subj.
- que presente
- que presentes
- que presente
- que presentemos
- que presentéis
- que presenten
imp. de subj.
- que presentara
- que presentaras
- que presentara
- que presentáramos
- que presentarais
- que presentaran
miscelánea
- ¡presenta!
- ¡presentad!
- ¡no presentes!
- ¡no presentéis!
- presentado
- presentando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor presentar:
Synoniemen voor "presentar":
Wiktionary: presentar
presentar
Cross Translation:
verb
-
aanreiken, bieden, offreren, presenteren
-
(overgankelijk) uitstallen, tentoonspreiden
-
op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen
-
voor een publiek toonbaar maken
-
laten zien
-
een beeld geven
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presentar | → voorstellen | ↔ introduce — to and make something or someone known by formal announcement or recommendation |
• presentar | → voorstellen; introduceren | ↔ introduce — to cause someone to be acquainted |
• presentar | → aanbieden; gebeuren; voorkomen; plaatsvinden; voordoen; zich | ↔ occur — present itself |
• presentar | → voorstellen; presenteren | ↔ present — bring into the presence of |
• presentar | → toewijzen | ↔ present — give (someone) as gift or award |
• presentar | → introduceren | ↔ set — to introduce |
• presentar | → voorleggen; verzenden; voordragen; indienen | ↔ submit — enter or put forward something for approval, consideration, marking etc. |
• presentar | → wijzen op | ↔ aufweisen — einen Nachweis führen |
• presentar | → voorleggen; tonen; vertonen | ↔ vorlegen — etwas jemand anderem zur Prüfung geben |
• presentar | → tonen | ↔ zeigen — di(transitiv): jemanden etwas sehen lassen |
• presentar | → indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen | ↔ présenter — Traductions à trier suivant le sens |