Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- presencia:
- presenciar:
-
Wiktionary:
- presencia → aanwezigheid, tegenwoordigheid
- presencia → aanwezigheid, tegenwoordigheid, bijzijn, presentie
- presenciar → bijwonen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor presencia (Spaans) in het Nederlands
presencia:
-
la presencia
-
la presencia
de aanwezigheid -
la presencia (asistencia)
Vertaal Matrix voor presencia:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanwezigheid | asistencia; presencia | |
bijzijn | presencia | |
presentie | asistencia; presencia | |
tegenwoordigheid | presencia |
Verwante woorden van "presencia":
Synoniemen voor "presencia":
Wiktionary: presencia
presencia
Cross Translation:
noun
-
het aanwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
-
aanwezigheid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• presencia | → aanwezigheid; tegenwoordigheid | ↔ presence — fact or condition of being present |
• presencia | → aanwezigheid; bijzijn; presentie; tegenwoordigheid | ↔ présence — existence d’une personne dans un lieu donner. |
presencia vorm van presenciar:
-
presenciar (estar presente; asistir a)
bijwonen; aanwezig zijn-
aanwezig zijn werkwoord (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)
Conjugations for presenciar:
presente
- presencio
- presencias
- presencia
- presenciamos
- presenciáis
- presencian
imperfecto
- presenciaba
- presenciabas
- presenciaba
- presenciábamos
- presenciabais
- presenciaban
indefinido
- presencié
- presenciaste
- presenció
- presenciamos
- presenciasteis
- presenciaron
fut. de ind.
- presenciaré
- presenciarás
- presenciará
- presenciaremos
- presenciaréis
- presenciarán
condic.
- presenciaría
- presenciarías
- presenciaría
- presenciaríamos
- presenciaríais
- presenciarían
pres. de subj.
- que presencie
- que presencies
- que presencie
- que presenciemos
- que presenciéis
- que presencien
imp. de subj.
- que presenciara
- que presenciaras
- que presenciara
- que presenciáramos
- que presenciarais
- que presenciaran
miscelánea
- ¡presencia!
- ¡presenciad!
- ¡no presencies!
- ¡no presenciéis!
- presenciado
- presenciando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor presenciar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aanwezig zijn | asistir a; estar presente; presenciar | estar; estar presente |
bijwonen | asistir a; estar presente; presenciar |
Wiktionary: presenciar
presenciar
verb
-
opzettelijk aanwezig zijn bij iets