Spaans

Uitgebreide vertaling voor postular (Spaans) in het Nederlands

postular:

postular werkwoord

  1. postular (plantear; proponer; sugerir; lanzar)
    stellen; poneren; naar voren brengen; opperen
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
  2. postular (adivinar; sospechar; presumir; conjeturar; barruntar)
    vooronderstellen; postuleren
    • vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
    • postuleren werkwoord (postuleer, postuleert, postuleerde, postuleerden, gepostuleerd)
  3. postular (hacer una colecta; recolectar dinero)
    collecteren; geld inzamelen
    • collecteren werkwoord (collecteer, collecteert, collecteerde, collecteerden, gecollecteerd)
    • geld inzamelen werkwoord (zamel geld in, zamelt geld in, zamelde geld in, zamelden geld in, geld ingezameld)

Conjugations for postular:

presente
  1. postulo
  2. postulas
  3. postula
  4. postulamos
  5. postuláis
  6. postulan
imperfecto
  1. postulaba
  2. postulabas
  3. postulaba
  4. postulábamos
  5. postulabais
  6. postulaban
indefinido
  1. postulé
  2. postulaste
  3. postuló
  4. postulamos
  5. postulasteis
  6. postularon
fut. de ind.
  1. postularé
  2. postularás
  3. postulará
  4. postularemos
  5. postularéis
  6. postularán
condic.
  1. postularía
  2. postularías
  3. postularía
  4. postularíamos
  5. postularíais
  6. postularían
pres. de subj.
  1. que postule
  2. que postules
  3. que postule
  4. que postulemos
  5. que postuléis
  6. que postulen
imp. de subj.
  1. que postulara
  2. que postularas
  3. que postulara
  4. que postuláramos
  5. que postularais
  6. que postularan
miscelánea
  1. ¡postula!
  2. ¡postulad!
  3. ¡no postules!
  4. ¡no postuléis!
  5. postulado
  6. postulando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

postular [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el postular (proponer)
    poneren; het stellen
    • poneren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • stellen [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor postular:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
poneren postular; proponer
stellen postular; proponer
vooronderstellen presunción; suposición
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
collecteren hacer una colecta; postular; recolectar dinero
geld inzamelen hacer una colecta; postular; recolectar dinero
naar voren brengen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir lanzar; llevar hacia adelante; poner sobre el tapete; proponer; sacar a relucir; sugerir
opperen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir abordar; lanzar; plantear; proponer; sugerir
poneren lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir proponer; sugerir
postuleren adivinar; barruntar; conjeturar; postular; presumir; sospechar
stellen lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir fingir; pretender; pretextar; simular
vooronderstellen adivinar; barruntar; conjeturar; postular; presumir; sospechar