Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- planteo:
- plantear:
-
Wiktionary:
- plantear → aankaarten, aansnijden
- plantear → ter tafel brengen, ter sprake brengen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor planteo (Spaans) in het Nederlands
planteo:
-
el planteo (aproximación; planteamiento; visión; óptica; ángulo; ángulo de incidencia; ángulo visual)
Vertaal Matrix voor planteo:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
benadering | aproximación; planteamiento; planteo; visión; ángulo; ángulo de incidencia; ángulo visual; óptica | |
benaderingswijze | aproximación; planteamiento; planteo; visión; ángulo; ángulo de incidencia; ángulo visual; óptica | |
invalshoek | aproximación; planteamiento; planteo; visión; ángulo; ángulo de incidencia; ángulo visual; óptica | aspecto; enfoque; modo de ver; modo de ver las cosas; perspectiva; posición; punto de vista; ángulo de incidencia; ángulo visual |
optiek | aproximación; planteamiento; planteo; visión; ángulo; ángulo de incidencia; ángulo visual; óptica |
plantear:
-
plantear (proponer; postular; sugerir; lanzar)
stellen; poneren; naar voren brengen; opperen-
naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
-
plantear (abordar)
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren werkwoord
-
te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen werkwoord
-
-
plantear (poner sobre el tapete)
aankaarten; ter sprake brengen; aansnijden; op tafel leggen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
op tafel leggen werkwoord
-
plantear (partir de la idea que; suponer; presumir; presuponer; dar por sentado; asumir; ajustar; partir de)
ervan uitgaan-
ervan uitgaan werkwoord (ga ervan uit, gaat ervan uit, ging ervan uit, gingen ervan uit, ervan uitgegaan)
-
-
plantear
Conjugations for plantear:
presente
- planteo
- planteas
- plantea
- planteamos
- planteáis
- plantean
imperfecto
- planteaba
- planteabas
- planteaba
- planteábamos
- planteabais
- planteaban
indefinido
- planteé
- planteaste
- planteó
- planteamos
- planteasteis
- plantearon
fut. de ind.
- plantearé
- plantearás
- planteará
- plantearemos
- plantearéis
- plantearán
condic.
- plantearía
- plantearías
- plantearía
- plantearíamos
- plantearíais
- plantearían
pres. de subj.
- que plantee
- que plantees
- que plantee
- que planteemos
- que planteéis
- que planteen
imp. de subj.
- que planteara
- que plantearas
- que planteara
- que planteáramos
- que plantearais
- que plantearan
miscelánea
- ¡plantea!
- ¡plantead!
- ¡no plantees!
- ¡no planteéis!
- planteado
- planteando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor plantear:
Synoniemen voor "plantear":
Wiktionary: plantear
plantear
Cross Translation:
verb
-
tot onderwerp van discussie maken
-
ter sprake brengen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• plantear | → ter tafel brengen; ter sprake brengen | ↔ moot — to bring up as a subject for debate, to propose |