Spaans

Uitgebreide vertaling voor pinté (Spaans) in het Nederlands

pintar:

pintar werkwoord

  1. pintar (teñir)
    verven; schilderen; lakken; beschilderen
    • verven werkwoord (verf, verft, verfde, verfden, geverfd)
    • schilderen werkwoord (schilder, schildert, schilderde, schilderden, geschilderd)
    • lakken werkwoord (lak, lakt, lakte, lakten, gelakt)
    • beschilderen werkwoord (beschilder, beschildert, beschilderde, beschilderden, beschilderd)
  2. pintar (retratar; dibujar)
    tekenen; afbeelden; schilderen; portretteren
    • tekenen werkwoord (teken, tekent, tekende, tekenden, getekend)
    • afbeelden werkwoord (beeld af, beeldt af, beeldde af, beeldden af, afgebeeld)
    • schilderen werkwoord (schilder, schildert, schilderde, schilderden, geschilderd)
    • portretteren werkwoord
  3. pintar (describir)
    afschilderen; doen lijken
    • afschilderen werkwoord (schilder af, schildert af, schilderde af, schilderden af, afgeschilderd)
    • doen lijken werkwoord
  4. pintar (conjeturar; sugerir; proponer; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  5. pintar
    uitschilderen
    • uitschilderen werkwoord (schilder uit, schildert uit, schilderde uit, schilderden uit, uitgeschilderd)
  6. pintar (personificar; encarnar; interpretar; )
    verpersonificeren; uitbeelden; verbeelden; vertolken
    • verpersonificeren werkwoord
    • uitbeelden werkwoord (beeld uit, beeldt uit, beeldde uit, beeldden uit, uitgebeeld)
    • verbeelden werkwoord (verbeeld, verbeeldt, verbeeldde, verbeeldden, verbeeld)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)

Conjugations for pintar:

presente
  1. pinto
  2. pintas
  3. pinta
  4. pintamos
  5. pintáis
  6. pintan
imperfecto
  1. pintaba
  2. pintabas
  3. pintaba
  4. pintábamos
  5. pintabais
  6. pintaban
indefinido
  1. pinté
  2. pintaste
  3. pintó
  4. pintamos
  5. pintasteis
  6. pintaron
fut. de ind.
  1. pintaré
  2. pintarás
  3. pintará
  4. pintaremos
  5. pintaréis
  6. pintarán
condic.
  1. pintaría
  2. pintarías
  3. pintaría
  4. pintaríamos
  5. pintaríais
  6. pintarían
pres. de subj.
  1. que pinte
  2. que pintes
  3. que pinte
  4. que pintemos
  5. que pintéis
  6. que pinten
imp. de subj.
  1. que pintara
  2. que pintaras
  3. que pintara
  4. que pintáramos
  5. que pintarais
  6. que pintaran
miscelánea
  1. ¡pinta!
  2. ¡pintad!
  3. ¡no pintes!
  4. ¡no pintéis!
  5. pintado
  6. pintando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

pintar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pintar
    beschilderen
  2. el pintar (representar; retratar)
    afbeelden; afschilderen

Vertaal Matrix voor pintar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbeelden pintar; representar; retratar grabado; pintado; representación; retrato
afschilderen pintar; representar; retratar
beschilderen pintar
schilderen pintura
uitschilderen retratar
verven pintura
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adviseren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir aconsejar; recomendar
afbeelden dibujar; pintar; retratar
afschilderen describir; pintar definir; describir; detallar; escribir en; explicar; hacer un boceto
beschilderen pintar; teñir
doen lijken describir; pintar
iets aanraden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir
ingeven adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir administrar; administrar medicamentos; dar; decir al oído; dictar; insinuar; inspirar; presentar; provocar; suministrar
lakken pintar; teñir barnizar; pintar con laca
portretteren dibujar; pintar; retratar
raden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
schilderen dibujar; pintar; retratar; teñir
suggereren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir lanzar; sugerir
tekenen dibujar; pintar; retratar caracterizar; describir; dibujar; distinguir; firmar; tipificar
uitbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
uitschilderen pintar
verbeelden caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
verpersonificeren caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar
vertolken caracterizar; encarnar; expresar; imitar; interpretar; personificar; pintar apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; hacerse eco de; interpretar; parlar; pronunciarse; reflejar; reproducir; traducir
verven pintar; teñir

Synoniemen voor "pintar":


Wiktionary: pintar

pintar
verb
  1. met verf bestrijken

Cross Translation:
FromToVia
pintar verven; spuitbus; retoucheren; met; luchtpenseel airbrushenNeologismus, fachsprachlich und umgangssprachlich: eine bildliche, grafische Darstellung mittels Spritzpistolenfarbsprühtechnik (künstlerisch) anfertigenvergleiche Lit-Duden: Universalwörterbuch|A=6
pintar lakken lackieren — mit Lack versehen
pintar afschilderen; schilderen; uitbeelden; uitschilderen zeichnen(transitiv); im übertragenen Sinne: schildern; (in literarischen Darbietungen und Texten) Figuren, Charaktere mittels Zeichen, Sprachstil, Gesten, in Haltung und Miene interagierend handeln lassen
pintar verven; schilderen paint — apply paint to
pintar schilderen paint — practise the art of painting pictures
pintar schilderen; afschilderen; uitschilderen dépeindredécrire et représenter par le discours.
pintar blanketten; grimeren; schminken maquiller — Farder, recouvrir de fard.
pintar schilderen; afschilderen; uitschilderen peindreenduire ou couvrir de peinture, de couleur ou de pigments.

pintarse:

pintarse werkwoord

  1. pintarse (maquillarse)
    opmaken; make-up opdoen
    • opmaken werkwoord (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • make-up opdoen werkwoord (doe make-up op, doet make-up op, deed make-up op, deden make-up op, make-up opgedaan)

Conjugations for pintarse:

presente
  1. me pinto
  2. te pintas
  3. se pinta
  4. nos pintamos
  5. os pintáis
  6. se pintan
imperfecto
  1. me pintaba
  2. te pintabas
  3. se pintaba
  4. nos pintábamos
  5. os pintabais
  6. se pintaban
indefinido
  1. me pinté
  2. te pintaste
  3. se pintó
  4. nos pintamos
  5. os pintasteis
  6. se pintaron
fut. de ind.
  1. me pintaré
  2. te pintarás
  3. se pintará
  4. nos pintaremos
  5. os pintaréis
  6. se pintarán
condic.
  1. me pintaría
  2. te pintarías
  3. se pintaría
  4. nos pintaríamos
  5. os pintaríais
  6. se pintarían
pres. de subj.
  1. que me pinte
  2. que te pintes
  3. que se pinte
  4. que nos pintemos
  5. que os pintéis
  6. que se pinten
imp. de subj.
  1. que me pintara
  2. que te pintaras
  3. que se pintara
  4. que nos pintáramos
  5. que os pintarais
  6. que se pintaran
miscelánea
  1. ¡píntate!
  2. ¡pintaos!
  3. ¡no te pintes!
  4. ¡no os pintéis!
  5. pintado
  6. pintándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

pintarse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pintarse (embellecerse)
    opsmukken; opsieren; zich mooi maken

Vertaal Matrix voor pintarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opmaken redactarse
opsieren embellecerse; pintarse adornar; adorno; ataviar; embellecimiento
opsmukken embellecerse; pintarse adorno; embellecimiento
zich mooi maken embellecerse; pintarse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
make-up opdoen maquillarse; pintarse
opmaken maquillarse; pintarse acabar; adornar; consumirse; decorar; derrochar; despilfarrar; gastar; gastarse todo el dinero; hacer ademán de; maquillarse; prepararse; terminar
opsieren acicalar; adornar; aliñar; ataviar; embellecer; embellecerse; emperifollar; engalanar
opsmukken acicalar; adornar; aliñar; ataviar; decorar; embellecer; embellecerse; emperifollar; engalanar; maquillarse
zich mooi maken acicalar; adornar; aliñar; ataviar; embellecer; embellecerse; emperifollar; engalanar