Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal pesa

Vertaal pesa van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. pesar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor pesa (Spaans) in het Nederlands

pesar:

pesar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pesar (aflicción; pena; tristeza; melancolía)
    de droefenis; het ongeluk; de rouw; het leed; de smart; de pijn; het kruis; de kwel
    • droefenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ongeluk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • smart [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kruis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. el pesar (dolor; pena; tristeza; aflicción)
    het verdriet; de smart; het leed
    • verdriet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • smart [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leed [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. el pesar (dolor; duelo; daño; )
    de pijn; het leed
    • pijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • leed [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. el pesar (malhumor; líos; congoja; )
    de ergernis; het chagrijn
    • ergernis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • chagrijn [het ~] zelfstandig naamwoord

pesar werkwoord

  1. pesar
    afwegen; uitwegen
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • uitwegen werkwoord
  2. pesar
    wegen
    – nagaan hoe zwaar het/hij is 1
    • wegen werkwoord (weeg, weegt, woog, wogen, gewogen)
      • hij weegt zich elke dag1

Conjugations for pesar:

presente
  1. peso
  2. pesas
  3. pesa
  4. pesamos
  5. pesáis
  6. pesan
imperfecto
  1. pesaba
  2. pesabas
  3. pesaba
  4. pesábamos
  5. pesabais
  6. pesaban
indefinido
  1. pesé
  2. pesaste
  3. pesó
  4. pesamos
  5. pesasteis
  6. pesaron
fut. de ind.
  1. pesaré
  2. pesarás
  3. pesará
  4. pesaremos
  5. pesaréis
  6. pesarán
condic.
  1. pesaría
  2. pesarías
  3. pesaría
  4. pesaríamos
  5. pesaríais
  6. pesarían
pres. de subj.
  1. que pese
  2. que peses
  3. que pese
  4. que pesemos
  5. que peséis
  6. que pesen
imp. de subj.
  1. que pesara
  2. que pesaras
  3. que pesara
  4. que pesáramos
  5. que pesarais
  6. que pesaran
miscelánea
  1. ¡pesa!
  2. ¡pesad!
  3. ¡no peses!
  4. ¡no peséis!
  5. pesado
  6. pesando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor pesar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen consideración
chagrijn aflicción; congoja; daño; dificultades; disgustos; dolor; duelo; luto; líos; malhumor; miseria; pena; pesar; problemas; tristeza malhumorado; persona agria; pesado
droefenis aflicción; melancolía; pena; pesar; tristeza avinagrado; dolor; duelo; miseria; pena; tormento; tristeza
ergernis aflicción; congoja; daño; dificultades; disgustos; dolor; duelo; luto; líos; malhumor; miseria; pena; pesar; problemas; tristeza agonía; azote; bromista; calamidad; conmoción; desgracia; disgusto; fastidio; irritaciones; irritación; molestia; persona maliciosa; pesada; pesado; suplicio; vejación
kruis aflicción; melancolía; pena; pesar; tristeza cruz; dura prueba; forma de cruz; genitales; partes delicadas; sufrimiento; suplicio; tentación
kwel aflicción; melancolía; pena; pesar; tristeza adversidad; aflicción; desastre; desgracia; miseria; problemas; rollo; trapisonda
leed aflicción; daño; desgracia; disgusto; dolor; duelo; melancolía; miseria; pena; pesadumbre; pesar; tristeza
ongeluk aflicción; melancolía; pena; pesar; tristeza accidente; adversidad; catástrofe; contratiempos; desastre; desdicha; desgracia; infortunio; mala suerte
pijn aflicción; daño; desgracia; disgusto; dolor; duelo; melancolía; miseria; pena; pesadumbre; pesar; tristeza
rouw aflicción; melancolía; pena; pesar; tristeza
smart aflicción; dolor; melancolía; pena; pesar; tristeza
uitwegen salidas
verdriet aflicción; dolor; pena; pesar; tristeza avinagrado; dolor; duelo; miseria; pena; tormento; tristeza
wegen calzada
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen pesar adivinar; appreciar; calcular; comprobar; conjeturar; conmemorar; considerar; contemplar; estimar; estudiar; examinar; hacer conjeturas; medir; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre; sopesar; tasar; valorar
uitwegen pesar
wegen pesar

Synoniemen voor "pesar":


Wiktionary: pesar

pesar
verb
  1. het gewicht/de massa bepalen
Cross Translation:
FromToVia
• pesar → harteleed ↔ grief — sadness
• pesar → spijt; berouw ↔ regret — instance of such an emotion
• pesar → smart; rouw ↔ sorrow — unhappiness
• pesar → wegen ↔ weigh — to determine the weight of an object
• pesar → wegen ↔ weight — in mathematics
• pesar → wegen ↔ wiegen — (transitiv) das Gewicht von jemandem oder etwas messen
• pesar → wegen ↔ wiegen — (intransitiv) ein bestimmtes Gewicht besitzen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2030 seconde
Page rendered in 1.0 seconds