Spaans

Uitgebreide vertaling voor perecer (Spaans) in het Nederlands

perecer:

perecer werkwoord

  1. perecer (morir; caer; morirse; fallecer; desaparecer)
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. perecer (morir; fallecer; pasar; extinguirse)
    overlijden; sterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • kapotgaan werkwoord (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
  3. perecer
    verongelukken
    • verongelukken werkwoord (verongeluk, verongelukt, verongelukte, verongelukten, verongelukt)

Conjugations for perecer:

presente
  1. pereczco
  2. perecees
  3. perecee
  4. pereceemos
  5. pereceéis
  6. pereceen
imperfecto
  1. pereceía
  2. pereceías
  3. pereceía
  4. pereceíamos
  5. pereceíais
  6. pereceían
indefinido
  1. pereceí
  2. pereceiste
  3. pereceió
  4. pereceimos
  5. pereceisteis
  6. pereceieron
fut. de ind.
  1. pereceeré
  2. pereceerás
  3. pereceerá
  4. pereceeremos
  5. pereceeréis
  6. pereceerán
condic.
  1. pereceería
  2. pereceerías
  3. pereceería
  4. pereceeríamos
  5. pereceeríais
  6. pereceerían
pres. de subj.
  1. que pereczca
  2. que pereczcas
  3. que pereczca
  4. que pereczcamos
  5. que pereczcáis
  6. que pereczcan
imp. de subj.
  1. que pereceiera
  2. que pereceieras
  3. que pereceiera
  4. que pereceiéramos
  5. que pereceierais
  6. que pereceieran
miscelánea
  1. ¡perecee!
  2. ¡pereceed!
  3. ¡no pereczcas!
  4. ¡no pereczcáis!
  5. pereceido
  6. pereceiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor perecer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken sucumbir
heengaan fallecimiento; marcha; salidas; salir
overlijden deceso; fallecimiento; muerte; óbito
vallen derrumbarse; volcar; voltear
wegvallen desaparecer; fallecer; quedar suprimido
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer caer; ceder; derrumbarse; gastarse; morir; pasar; podrirse; sucumbir
doodgaan caer; desaparecer; extinguirse; fallecer; morir; morirse; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse
heengaan caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; dormirse; dormitarse; fallecer; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; morir; morirse; partir; retirarse; salir; zarpar
inslapen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse
kapotgaan extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer fracturar; quebrantar; quebrar; refractar; romper
omkomen caer; desaparecer; extinguirse; fallecer; morir; morirse; pasar; perecer
overlijden caer; desaparecer; extinguirse; fallecer; morir; morirse; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse
sneuvelen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; morir en combate; quebrar; refractar; romper
sterven caer; desaparecer; extinguirse; fallecer; morir; morirse; pasar; perecer abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; extinguirse; fallecer; morir; morirse
vallen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer bajar los precios; caer; caer abajo; caerse; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; dar vueltas; derrumbarse; descender; desplomarse; fallar; fracasar; frustrarse; hundirse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; venirse abajo; volcar; voltear
verongelukken perecer
wegvallen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen abandonado; cesado de funcionar; suprimido

Synoniemen voor "perecer":


Wiktionary: perecer

perecer
verb
  1. informeel|nld vergaan van, hevig lijden
  2. bij een gebeurtenis het leven laten
  3. ophouden met leven
  4. bij een ongeluk om het leven komen

Cross Translation:
FromToVia
perecer vergaan; bederven perish — pass away
perecer omkomen; sterven perish — die
perecer creperen; omkomen; ondergaan; sneuvelen; vergaan; verongelukken périrprendre fin ; cesser d’être.