Spaans

Uitgebreide vertaling voor perdería (Spaans) in het Nederlands

perderse:

perderse werkwoord

  1. perderse (pasar por alto)
    missen; mislopen; iets mislopen
    • missen werkwoord (mis, mist, miste, misten, gemist)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • iets mislopen werkwoord
  2. perderse (perder)
    verliezen; kwijtraken; wegraken; erbij inschieten; verloren gaan
    • verliezen werkwoord (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijtraken werkwoord (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
    • wegraken werkwoord (raak weg, raakt weg, raakte weg, raakten weg, weggeraakt)
    • erbij inschieten werkwoord
    • verloren gaan werkwoord (ga verloren, gaat verloren, ging verloren, gingen verloren, verloren gegaan)
  3. perderse (perder el camino; equivocarse de camino)
    verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; de weg kwijtraken
    • verdwalen werkwoord (verdwaal, verdwaalt, verdwaalde, verdwaalden, verdwaald)
    • verkeerd gaan werkwoord
    • verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • de weg kwijtraken werkwoord (raak de weg kwijt, raakt de weg kwijt, raakte de weg kwijt, raakten de weg kwijt, de weg kwijtgeraakt)
  4. perderse
  5. perderse
    zoekraken
  6. perderse
    verloren gaan
    • verloren gaan werkwoord (ga verloren, gaat verloren, ging verloren, gingen verloren, verloren gegaan)
  7. perderse (perder; desperdiciar; extraviarse; extraviar)
    verliezen; kwijt raken
    • verliezen werkwoord (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijt raken werkwoord (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
  8. perderse (fracasar; faltar; engañarse; )
    falen; verkeerd lopen; mislukken; misgaan; in de puree lopen; floppen; afgaan; mislopen; stranden
    • falen werkwoord (faal, faalt, faalde, faalden, gefaald)
    • verkeerd lopen werkwoord (loop verkeerd, loopt verkeerd, liep verkeerd, liepen verkeerd, verkeerd gelopen)
    • mislukken werkwoord (misluk, mislukt, mislukte, mislukten, mislukt)
    • misgaan werkwoord (ga mis, gaat mis, ging mis, gingen mis, mis gegaan)
    • in de puree lopen werkwoord
    • floppen werkwoord (flop, flopt, flopte, flopten, geflopt)
    • afgaan werkwoord (ga af, gaat af, ging af, gingen af, afgegaan)
    • mislopen werkwoord (loop mis, loopt mis, liep mis, liepen mis, misgelopen)
    • stranden werkwoord (strand, strandt, strandde, strandden, gestrand)
  9. perderse (extraviarse)
    teloorgaan
    • teloorgaan werkwoord (ga teloor, gaat teloor, ging teloor, gingen teloor, teloorgegaan)

Conjugations for perderse:

presente
  1. me pierdo
  2. te pierdes
  3. se pierde
  4. nos perdemos
  5. os perdéis
  6. se pierden
imperfecto
  1. me perdía
  2. te perdías
  3. se perdía
  4. nos perdíamos
  5. os perdíais
  6. se perdían
indefinido
  1. me perdí
  2. te perdiste
  3. se perdió
  4. nos perdimos
  5. os perdisteis
  6. se perdieron
fut. de ind.
  1. me perderé
  2. te perderás
  3. se perderá
  4. nos perderemos
  5. os perderéis
  6. se perderán
condic.
  1. me perdería
  2. te perderías
  3. se perdería
  4. nos perderíamos
  5. os perderíais
  6. se perderían
pres. de subj.
  1. que me pierda
  2. que te pierdas
  3. que se pierda
  4. que nos perdamos
  5. que os perdáis
  6. que se pierdan
imp. de subj.
  1. que me perdiera
  2. que te perdieras
  3. que se perdiera
  4. que nos perdiéramos
  5. que os perdierais
  6. que se perdieran
miscelánea
  1. ¡piérdete!
  2. ¡perdeos!
  3. ¡no te pierdas!
  4. ¡no os perdáis!
  5. perdido
  6. perdiéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor perderse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stranden fracasar; naufragar; ser arrojado a la playa
verliezen daños; perjuicios; pérdidas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgaan cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
de weg kwijtraken equivocarse de camino; perder el camino; perderse
erbij inschieten perder; perderse
falen cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
floppen cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
iets mislopen pasar por alto; perderse
in de puree lopen cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
kwijt raken desperdiciar; extraviar; extraviarse; perder; perderse
kwijtraken perder; perderse
misgaan cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
mislopen cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; pasar por alto; perderse; salir fallido; salir mal
mislukken cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
missen pasar por alto; perderse desaparecer
stranden cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
teloorgaan extraviarse; perderse
verdwalen equivocarse de camino; perder el camino; perderse
verkeerd gaan equivocarse de camino; perder el camino; perderse
verkeerd lopen cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; equivocarse de camino; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perder el camino; perderse; salir fallido; salir mal
verliezen desperdiciar; extraviar; extraviarse; perder; perderse llevar la peor parte; llevar todas las de perder
verloren gaan perder; perderse
wegraken perder; perderse desmayarse; desvanecerse; perder el conocimiento
zoek raken perderse
zoekraken perderse

Synoniemen voor "perderse":


perder:

perder werkwoord

  1. perder (desperdiciar; perderse; extraviarse; extraviar)
    verliezen; kwijt raken
    • verliezen werkwoord (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijt raken werkwoord (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
  2. perder (perderse)
    verliezen; kwijtraken; wegraken; erbij inschieten; verloren gaan
    • verliezen werkwoord (verlies, verliest, verloor, verloren, verloren)
    • kwijtraken werkwoord (raak kwijt, raakt kwijt, raakte kwijt, raakten kwijt, kwijt geraakt)
    • wegraken werkwoord (raak weg, raakt weg, raakte weg, raakten weg, weggeraakt)
    • erbij inschieten werkwoord
    • verloren gaan werkwoord (ga verloren, gaat verloren, ging verloren, gingen verloren, verloren gegaan)
  3. perder (perder en el juego; jugarse; echar a perder)
    verbeuren
    • verbeuren werkwoord (verbeur, verbeurt, verbeurde, verbeurden, verbeurd)

Conjugations for perder:

presente
  1. pierdo
  2. pierdes
  3. pierde
  4. perdemos
  5. perdéis
  6. pierden
imperfecto
  1. perdía
  2. perdías
  3. perdía
  4. perdíamos
  5. perdíais
  6. perdían
indefinido
  1. perdí
  2. perdiste
  3. perdió
  4. perdimos
  5. perdisteis
  6. perdieron
fut. de ind.
  1. perderé
  2. perderás
  3. perderá
  4. perderemos
  5. perderéis
  6. perderán
condic.
  1. perdería
  2. perderías
  3. perdería
  4. perderíamos
  5. perderíais
  6. perderían
pres. de subj.
  1. que pierda
  2. que pierdas
  3. que pierda
  4. que perdamos
  5. que perdáis
  6. que pierdan
imp. de subj.
  1. que perdiera
  2. que perdieras
  3. que perdiera
  4. que perdiéramos
  5. que perdierais
  6. que perdieran
miscelánea
  1. ¡pierde!
  2. ¡perded!
  3. ¡no pierdas!
  4. ¡no perdáis!
  5. perdido
  6. perdiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor perder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verliezen daños; perjuicios; pérdidas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij inschieten perder; perderse
kwijt raken desperdiciar; extraviar; extraviarse; perder; perderse
kwijtraken perder; perderse
verbeuren echar a perder; jugarse; perder; perder en el juego
verliezen desperdiciar; extraviar; extraviarse; perder; perderse llevar la peor parte; llevar todas las de perder
verloren gaan perder; perderse perderse
wegraken perder; perderse desmayarse; desvanecerse; perder el conocimiento

Synoniemen voor "perder":


Wiktionary: perder

perder
verb
  1. niet raken, niet treffen
  2. iets kwijt raken
  3. zo behandelen dat iets niet meer terug te vinden is

Cross Translation:
FromToVia
perder verliezen; verkwanselen forfeit — to suffer the loss
perder verliezen lose — cause (something) to cease to be in one's possession or capability
perder verliezen lose — (transitive) fail to win
perder afvallen lose — shed (weight)
perder verliezen lose — fail to be the winner
perder missen miss — to be late for something
perder verliezen verlieren — etwas irgendwo hinlegen und es später nicht mehr wiederfinden
perder missen; mankeren; absent zijn; afwezig zijn; schelen; misgrijpen; mislopen manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute.
perder misgrijpen; mislopen; missen rater — Ne pas partir, en parlant d’une arme à feu. (Sens général).