Spaans

Uitgebreide vertaling voor pasar a ver (Spaans) in het Nederlands

pasar a ver:

pasar a ver werkwoord

  1. pasar a ver (visitar; pasar por; ir a ver)
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen
    • bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen werkwoord (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen werkwoord (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • op bezoek komen werkwoord
    • opzoeken werkwoord (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  2. pasar a ver (visitar; hacer una visita a; pasar; )
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; op visite gaan; langsgaan; aankomen
    • bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen werkwoord (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen werkwoord (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • iemand opzoeken werkwoord
    • op visite gaan werkwoord
    • langsgaan werkwoord (ga langs, gaat langs, ging langs, gingen langs, langsgegaan)
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)

Conjugations for pasar a ver:

presente
  1. paso a ver
  2. pasas a ver
  3. pasa a ver
  4. pasamos a ver
  5. pasáis a ver
  6. pasan a ver
imperfecto
  1. pasaba a ver
  2. pasabas a ver
  3. pasaba a ver
  4. pasábamos a ver
  5. pasabais a ver
  6. pasaban a ver
indefinido
  1. pasé a ver
  2. pasaste a ver
  3. pasó a ver
  4. pasamos a ver
  5. pasasteis a ver
  6. pasaron a ver
fut. de ind.
  1. pasaré a ver
  2. pasarás a ver
  3. pasará a ver
  4. pasaremos a ver
  5. pasaréis a ver
  6. pasarán a ver
condic.
  1. pasaría a ver
  2. pasarías a ver
  3. pasaría a ver
  4. pasaríamos a ver
  5. pasaríais a ver
  6. pasarían a ver
pres. de subj.
  1. que pase a ver
  2. que pases a ver
  3. que pase a ver
  4. que pasemos a ver
  5. que paséis a ver
  6. que pasen a ver
imp. de subj.
  1. que pasara a ver
  2. que pasaras a ver
  3. que pasara a ver
  4. que pasáramos a ver
  5. que pasarais a ver
  6. que pasaran a ver
miscelánea
  1. ¡pasa! a ver
  2. ¡pasad! a ver
  3. ¡no pases! a ver
  4. ¡no paséis! a ver
  5. pasado a ver
  6. pasando a ver
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor pasar a ver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen llegada
inlopen calentamiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar acceder; acercarse; aproximarse; cruzar la meta; engordarse; entrar; entrar en; ganar peso; hacer su entrada; llegar; venir
bezoeken frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
iemand opzoeken frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
inlopen ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar alcanzar; caer en la trampa; recuperar
langsgaan frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
langskomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
op bezoek komen ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar
op visite gaan frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
opzoeken ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar buscar; ir a ver; rastrear
voorbijkomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar

Verwante vertalingen van pasar a ver