Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. participar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor participar (Spaans) in het Nederlands

participar:

participar werkwoord

  1. participar (formar parte de; tomar parte en)
    deelnemen; participeren; meedoen
    • deelnemen werkwoord (neem deel, neemt deel, nam deel, namen deel, deelgenomen)
    • participeren werkwoord (participeer, participeert, participeerde, participeerden, geparticipeerd)
    • meedoen werkwoord (doe mee, doet mee, deed mee, deden mee, meegedaan)
  2. participar (simpatizar; expresar su sentimiento; compadecerse; )
    meevoelen; meeleven
    • meevoelen werkwoord (voel mee, voelt mee, voelde mee, voelden mee, meegevoeld)
    • meeleven werkwoord (leef mee, leeft mee, leefde mee, leefden mee, meegeleefd)
  3. participar (participar en el juego; intervenir en; tomar parte en; concurrir; incorporarse)
    meedoen; meespelen
    • meedoen werkwoord (doe mee, doet mee, deed mee, deden mee, meegedaan)
    • meespelen werkwoord (speel mee, speelt mee, speelde mee, speelden mee, meegespeeld)
  4. participar (conectar; unirse)
    deelnemen
    • deelnemen werkwoord (neem deel, neemt deel, nam deel, namen deel, deelgenomen)

Conjugations for participar:

presente
  1. participo
  2. participas
  3. participa
  4. participamos
  5. participáis
  6. participan
imperfecto
  1. participaba
  2. participabas
  3. participaba
  4. participábamos
  5. participabais
  6. participaban
indefinido
  1. participé
  2. participaste
  3. participó
  4. participamos
  5. participasteis
  6. participaron
fut. de ind.
  1. participaré
  2. participarás
  3. participará
  4. participaremos
  5. participaréis
  6. participarán
condic.
  1. participaría
  2. participarías
  3. participaría
  4. participaríamos
  5. participaríais
  6. participarían
pres. de subj.
  1. que participe
  2. que participes
  3. que participe
  4. que participemos
  5. que participéis
  6. que participen
imp. de subj.
  1. que participara
  2. que participaras
  3. que participara
  4. que participáramos
  5. que participarais
  6. que participaran
miscelánea
  1. ¡participa!
  2. ¡participad!
  3. ¡no participes!
  4. ¡no participéis!
  5. participado
  6. participando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

participar

  1. participar

Vertaal Matrix voor participar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
meeleven compartir sentimientos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
deelnemen conectar; formar parte de; participar; tomar parte en; unirse replicar
meedoen concurrir; formar parte de; incorporarse; intervenir en; participar; participar en el juego; tomar parte en
meeleven apiadarse; compadecerse; dar el pésame; expresar su sentimiento; participar; simpatizar; tomar parte compartir los sentimientos de; condolerse; creer; entender; experimentar; identiicarse con; imaginarse; intuir; opinar; pensar; sentir
meespelen concurrir; incorporarse; intervenir en; participar; participar en el juego; tomar parte en
meevoelen apiadarse; compadecerse; dar el pésame; expresar su sentimiento; participar; simpatizar; tomar parte
participeren formar parte de; participar; tomar parte en
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opt-in participar

Wiktionary: participar

participar
verb
  1. meedoen, meevoelen
  2. ergens aan deelnemen

Cross Translation:
FromToVia
participar deelnemen partake — to take part in an activity
participar meedoen; deelnemen; participeren participate — to join in, to take part, to involve oneself
participar deelnemen participerprendre part.

Verwante vertalingen van participar