Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal niveles

Vertaal niveles van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. niveles:
  2. nivel:
  3. nivelar:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor niveles (Spaans) in het Nederlands

niveles:

niveles [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el niveles (gradaciones)
    de gradaties; de niveaus
    • gradaties [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • niveaus [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor niveles:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gradaties gradaciones; niveles gradaciones
niveaus gradaciones; niveles

Verwante woorden van "niveles":


Wiktionary: niveles

Cross Translation:
FromToVia
• niveles → constant ↔ level — being unvaried

nivel:

nivel [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el nivel (gradación; piso; llano; )
    het niveau; de plan; de laag; het peil; de stand
    • niveau [het ~] zelfstandig naamwoord
    • plan [de ~] zelfstandig naamwoord
    • laag [de ~] zelfstandig naamwoord
    • peil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el nivel (grado; rango; categoría; gradación)
    het niveau; het peil; de graad
    • niveau [het ~] zelfstandig naamwoord
    • peil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. el nivel (abultado; pedazo; bulto; )
    de kneuzing; kneuswond; het letsel; de bult; de buil
    • kneuzing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kneuswond [znw.] zelfstandig naamwoord
    • letsel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • buil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. el nivel (plano; superficie)
    de vlak
    • vlak [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. el nivel
    pijlhoogte
  6. el nivel (gradación; grado; medida)
    de graad; de gradatie; de mate
    • graad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gradatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • mate [de ~] zelfstandig naamwoord

nivel [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la nivel (llanura; igualdad; lisura)
    de vlakheid; effenheid

nivel

  1. nivel
    de laag
    • laag [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. nivel (nivel de dimensión)
    het niveau; dimensieniveau

Vertaal Matrix voor nivel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
buil abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha bollo; bulto; hinchamiento; hinchazón; punto hinchado; roncha
bult abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha bollo; bulto; cerro; chepa; cheposo; chichón; chipojo; colina; desigualdad; hinchamiento; hinchazón; joroba; jorobado; punto hinchado; roncha
effenheid igualdad; lisura; llanura; nivel
graad categoría; gradación; grado; medida; nivel; rango grado; graduación; potencia; rango; título; título de doctor; título universitario
gradatie gradación; grado; medida; nivel
kneuswond abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha
kneuzing abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha contusíon; machucado
laag altura; estándar; gradación; llano; nivel; norma; piso; propósito capa; escalón; estrato; revestimiento; sección; sector; segmento
letsel abultado; bulto; contusión; hinchazón; nivel; nobleza; pedazo; roncha herida; heridas; lesiones; lesión
mate gradación; grado; medida; nivel cantidad; dimensión; extensión; formato; medida; proporción; talla; tamaño; volumen
niveau altura; categoría; estándar; gradación; grado; llano; nivel; nivel de dimensión; norma; piso; propósito; rango prestigio; reputación; respeto
peil altura; categoría; estándar; gradación; grado; llano; nivel; norma; piso; propósito; rango
pijlhoogte nivel
plan altura; estándar; gradación; llano; nivel; norma; piso; propósito cambio de acciones; cotización; designio; disposición; intención; meta; objetivo; objeto; plan; propósito; proyecto
stand altura; estándar; gradación; llano; nivel; norma; piso; propósito capa; categoría; clase; clase social; condición social; pabellón; postura; puesto
vlak nivel; plano; superficie
vlakheid igualdad; lisura; llanura; nivel
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
laag a sotavento; abyecto; acostumbrado; andrajoso; así como así; bajamente; bajo; banal; canalla; como siempre; común; comúnmente; corriente; criminal; desdeñoso; deshonroso; despectivo; francamente; general; grave; grosero; guarro; habituado a; habitual; harapiento; ignominioso; indecente; indigno; infame; inferior; innoble; limitado; llano; malo; menos; mezquino; módico; normalmente; obsceno; ordinario; oxidante; pequeño; realmente; ruin; sencillamente; sencillo; simplemente; sin más; soez; undido; usual; verdaderamente; vil; vilmente; vulgar
vlak a bocajarro; a sotavento; apagado; astuto; castizo; equilibrado; fino; horizontal; igual; igualado; monótono; plano; suave; tajantemente
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
dimensieniveau nivel; nivel de dimensión
plan plan

Verwante woorden van "nivel":


Synoniemen voor "nivel":


Wiktionary: nivel

nivel
noun
  1. niveau
  2. de rang in een hiërarchie, stadium van ontwikkeling, enzovoort
  3. niveau of stand van bijvoorbeeld water
Cross Translation:
FromToVia
• nivel → constant ↔ level — being unvaried
• nivel → waterpas ↔ level — tool for finding whether a surface is level
• nivel → hoogte; niveau ↔ level — distance relative to a given reference elevation
• nivel → niveau ↔ level — one of several discrete segments of a game (gaming)
• nivel → trede; graad ↔ notch — level or degree
• nivel → keer ↔ time — instance or occurrence

niveles vorm van nivelar:

nivelar werkwoord

  1. nivelar (igualar)
    gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • nivelleren werkwoord (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)
    • vlak maken werkwoord
  2. nivelar (alisar; planchar; pulir; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  3. nivelar (embotar; igualar; atontarse; )
    vervlakken; afstompen
    • vervlakken werkwoord (vervlak, vervlakt, vervlakte, vervlakten, vervlakt)
    • afstompen werkwoord (stomp af, stompt af, stompte af, stompten af, afgestompt)

Conjugations for nivelar:

presente
  1. nivelo
  2. nivelas
  3. nivela
  4. nivelamos
  5. niveláis
  6. nivelan
imperfecto
  1. nivelaba
  2. nivelabas
  3. nivelaba
  4. nivelábamos
  5. nivelabais
  6. nivelaban
indefinido
  1. nivelé
  2. nivelaste
  3. niveló
  4. nivelamos
  5. nivelasteis
  6. nivelaron
fut. de ind.
  1. nivelaré
  2. nivelarás
  3. nivelará
  4. nivelaremos
  5. nivelaréis
  6. nivelarán
condic.
  1. nivelaría
  2. nivelarías
  3. nivelaría
  4. nivelaríamos
  5. nivelaríais
  6. nivelarían
pres. de subj.
  1. que nivele
  2. que niveles
  3. que nivele
  4. que nivelemos
  5. que niveléis
  6. que nivelen
imp. de subj.
  1. que nivelara
  2. que nivelaras
  3. que nivelara
  4. que niveláramos
  5. que nivelarais
  6. que nivelaran
miscelánea
  1. ¡nivela!
  2. ¡nivelad!
  3. ¡no niveles!
  4. ¡no niveléis!
  5. nivelado
  6. nivelando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor nivelar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijkmaken asimilación; igualación; nivelación
nivelleren asimilación; igualación; nivelación
vlak maken allanar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstompen atontarse; embotar; embotarse; embrutecerse; entorpecer; entorpecerse; igualar; nivelar
effenen alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar allanar; aplanar; aplastar; saldar
egaliseren alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar saldar
gelijkmaken alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladmaken alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
nivelleren igualar; nivelar
vervlakken atontarse; embotar; embotarse; embrutecerse; entorpecer; entorpecerse; igualar; nivelar
vlak maken igualar; nivelar

Synoniemen voor "nivelar":


Wiktionary: nivelar

nivelar
verb
  1. gelijk maken, op gelijk niveau brengen

Verwante vertalingen van niveles







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0661 seconde
Page rendered in 1.0 seconds