Spaans

Uitgebreide vertaling voor mimo (Spaans) in het Nederlands

mimo:

mimo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el mimo
    pantomimespeler
  2. el mimo
    de verwennerij
  3. el mimo (caricia; caricias)
    de liefkozing; het geknuffel
  4. el mimo (pantomima; opereta infantil; mímica)
    de pantomime; de mime
    • pantomime [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mime [de ~] zelfstandig naamwoord
  5. el mimo (pantomima; mímica)
    de mimiek
    • mimiek [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mimo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geknuffel caricia; caricias; mimo
liefkozing caricia; caricias; mimo abrazo; afición; amor; apasionamiento; caricia; cariño; dulzura; suavidad; ternura
mime mimo; mímica; opereta infantil; pantomima
mimiek mimo; mímica; pantomima
pantomime mimo; mímica; opereta infantil; pantomima
pantomimespeler mimo
verwennerij mimo

Verwante woorden van "mimo":

  • mimos

Synoniemen voor "mimo":


mimar:

mimar werkwoord

  1. mimar (consentir; malcriar; corromper)
    verwennen; vertroetelen
    • verwennen werkwoord (verwen, verwent, verwende, verwenden, verwend)
    • vertroetelen werkwoord (vertroetel, vertroetelt, vertroetelde, vertroetelden, vertroeteld)
  2. mimar (acariciar; abrazar; hacer cariño)
    kozen
    • kozen werkwoord (koos, koost, koosde, koosden, gekoosd)
  3. mimar (abrazar; acariciar; lisonjear; halagar; hacer cariño)
    knuffen
    • knuffen werkwoord (knuf, knuft, knufte, knuften, geknufd)

Conjugations for mimar:

presente
  1. mimo
  2. mimas
  3. mima
  4. mimamos
  5. mimáis
  6. miman
imperfecto
  1. mimaba
  2. mimabas
  3. mimaba
  4. mimábamos
  5. mimabais
  6. mimaban
indefinido
  1. mimé
  2. mimaste
  3. mimó
  4. mimamos
  5. mimasteis
  6. mimaron
fut. de ind.
  1. mimaré
  2. mimarás
  3. mimará
  4. mimaremos
  5. mimaréis
  6. mimarán
condic.
  1. mimaría
  2. mimarías
  3. mimaría
  4. mimaríamos
  5. mimaríais
  6. mimarían
pres. de subj.
  1. que mime
  2. que mimes
  3. que mime
  4. que mimemos
  5. que miméis
  6. que mimen
imp. de subj.
  1. que mimara
  2. que mimaras
  3. que mimara
  4. que mimáramos
  5. que mimarais
  6. que mimaran
miscelánea
  1. ¡mima!
  2. ¡mimad!
  3. ¡no mimes!
  4. ¡no miméis!
  5. mimado
  6. mimando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor mimar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
knuffen abrazar; acariciar; hacer cariño; halagar; lisonjear; mimar
kozen abrazar; acariciar; hacer cariño; mimar
vertroetelen consentir; corromper; malcriar; mimar
verwennen consentir; corromper; malcriar; mimar

Wiktionary: mimar

mimar
verb
  1. te veel verwennen
  2. (overgankelijk) iemand een overdreven goede behandeling geven
  3. (overgankelijk) iemand een te goede behandeling geven, waardoor deze niet goed tegen de harde werkelijkheid bestand is

Cross Translation:
FromToVia
mimar in de watten leggen; verwennen; koesteren indulge — to satisfy the wishes or whims of
mimar koesteren; troetelen; vertroetelen; verwennen choyersoigner quelqu’un avec tendresse, avec affection.
mimar koesteren; troetelen; vertroetelen; verwennen dorloter — soigner délicatement
mimar bederven; verknoeien gâterendommager, mettre en mauvais état, abîmer en donnant une mauvaise forme ou autrement.