Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. marcado:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor marcado (Spaans) in het Nederlands

marcado:

marcado bijvoeglijk naamwoord

  1. marcado (explícito; pronunciado; destacado; llamativo; manifiesto)
    uitgesproken; geprononceerd; onmiskenbaar; ondubbelzinnig; markant
  2. marcado
    gemarkeerd

Vertaal Matrix voor marcado:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemarkeerd marcado
geprononceerd destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado
markant destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado
ondubbelzinnig destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado claro; evidente; explícito; incuestionable; indiscutible; indudable; inequívoco; innegable; manifiesto; obvio; ostensible; unívoco
onmiskenbaar destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado audible; claro; comprensible; entendible; evidente; evidentemente; identificable; incontestable; incuestionable; indiscutible; indudable; innegable; manifiesto; notorio; obviamente; obvio; reconocible
uitgesproken destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado

Verwante woorden van "marcado":

  • marcados

Synoniemen voor "marcado":


Wiktionary: marcado

marcado
noun
  1. een haargolving die kunstmatig is aangebracht

Verwante vertalingen van marcado