Spaans
Uitgebreide vertaling voor marcado (Spaans) in het Nederlands
marcado:
-
marcado (explícito; pronunciado; destacado; llamativo; manifiesto)
uitgesproken; geprononceerd; onmiskenbaar; ondubbelzinnig; markant-
uitgesproken bijvoeglijk naamwoord
-
geprononceerd bijvoeglijk naamwoord
-
onmiskenbaar bijvoeglijk naamwoord
-
ondubbelzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
markant bijvoeglijk naamwoord
-
-
marcado
gemarkeerd-
gemarkeerd bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor marcado:
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gemarkeerd | marcado | |
geprononceerd | destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado | |
markant | destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado | |
ondubbelzinnig | destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado | claro; evidente; explícito; incuestionable; indiscutible; indudable; inequívoco; innegable; manifiesto; obvio; ostensible; unívoco |
onmiskenbaar | destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado | audible; claro; comprensible; entendible; evidente; evidentemente; identificable; incontestable; incuestionable; indiscutible; indudable; innegable; manifiesto; notorio; obviamente; obvio; reconocible |
uitgesproken | destacado; explícito; llamativo; manifiesto; marcado; pronunciado |