Spaans

Uitgebreide vertaling voor mangar (Spaans) in het Nederlands

mangar:

mangar werkwoord

  1. mangar (robar; birlar)
    pikken; ontfutselen; aftroggelen; inpikken; bietsen; grissen; gappen; afpakken
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • ontfutselen werkwoord (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • aftroggelen werkwoord (troggel af, troggelt af, troggelde af, troggelden af, afgetroggeld)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • bietsen werkwoord (biets, bietst, bietste, bietsten, gebietst)
    • grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • afpakken werkwoord (pak af, pakt af, pakte af, pakten af, afgepakt)
  2. mangar (hurtar; robar; birlar; )
    stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  3. mangar (birlar)
    grissen; grijpen; jatten; snaaien; pikken; wegkapen; graaien
    • grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
  4. mangar (coger; pegar; picar; )
    afbedelen
    • afbedelen werkwoord (bedel af, bedelt af, bedelde af, bedelden af, afgebedeld)
  5. mangar (expropiar; desposeer; liar; escamotear)
    onteigenen
    • onteigenen werkwoord (onteigen, onteigent, onteigende, onteigenden, onteigend)
  6. mangar (afanar)
    stelen; snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • snaaien werkwoord (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • weggraaien werkwoord (graai weg, graait weg, graaide weg, graaiden weg, weggegraaid)
  7. mangar (robar; defraudar; evitar; )
    stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen
    • stelen werkwoord (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verduisteren werkwoord (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • wegpikken werkwoord (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • jatten werkwoord (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden werkwoord (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • verdonkeremanen werkwoord (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • vervreemden werkwoord (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • inpikken werkwoord (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • wegkapen werkwoord (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • gappen werkwoord (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • achterhouden werkwoord (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • achteroverdrukken werkwoord (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • wegfutselen werkwoord

Conjugations for mangar:

presente
  1. mango
  2. mangas
  3. manga
  4. mangamos
  5. mangáis
  6. mangan
imperfecto
  1. mangaba
  2. mangabas
  3. mangaba
  4. mangábamos
  5. mangabais
  6. mangaban
indefinido
  1. mangué
  2. mangaste
  3. mangó
  4. mangamos
  5. mangasteis
  6. mangaron
fut. de ind.
  1. mangaré
  2. mangarás
  3. mangará
  4. mangaremos
  5. mangaréis
  6. mangarán
condic.
  1. mangaría
  2. mangarías
  3. mangaría
  4. mangaríamos
  5. mangaríais
  6. mangarían
pres. de subj.
  1. que mangue
  2. que mangues
  3. que mangue
  4. que manguemos
  5. que manguéis
  6. que manguen
imp. de subj.
  1. que mangara
  2. que mangaras
  3. que mangara
  4. que mangáramos
  5. que mangarais
  6. que mangaran
miscelánea
  1. ¡manga!
  2. ¡mangad!
  3. ¡no mangues!
  4. ¡no manguéis!
  5. mangado
  6. mangando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

mangar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el mangar (birlar)
    inpikken; bietsen
    • inpikken [znw.] zelfstandig naamwoord
    • bietsen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor mangar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbedelen regatear; sonsacar
afpakken quitar de las manos
aftroggelen regatear; sonsacar
bietsen birlar; mangar
grijpen detener
inpikken birlar; mangar
stelen cajas; enganche; lanzas de tiro; robar; vara
verduisteren malversación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterhouden defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; mangar; mangar a; robar callar; contener; dejar de lado; disimular; encubrir; esconder; guardar; negar; no aceptar; no mencionar; ocultar; pasar por alto; poner aparte; rechazar; reservar; reservarse; retener; velar
achteroverdrukken arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
afbedelen arrancar; coger; escamotear; hurtar; mangar; pegar; picar; piratear; pulir; robar
afpakken birlar; mangar; robar
aftroggelen birlar; mangar; robar
bietsen birlar; mangar; robar
gappen afanar; arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
graaien birlar; mangar agarrar; coger a la arrebatiña; disputarse; hurgar; pillar; revolver
grijpen birlar; mangar abordar; agarrar; agarrarse a; atacar; atrapar; captar; cerrar de golpe; coger; engastar; engañar; estafar; prender; servirse; servirse a sí mismo; timar; trabar
grissen birlar; mangar; robar
inpikken arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
jatten arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
onteigenen desposeer; escamotear; expropiar; liar; mangar
ontfutselen birlar; mangar; robar coger; hurtqr; robar
ontvreemden arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
pikken arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
snaaien afanar; birlar; mangar coger; hurtqr; robar
stelen afanar; arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
verdonkeremanen arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
verduisteren defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; mangar; mangar a; robar coger; disimular; esconder; hurtqr; ocultar; oscurecer; robar; velar
vervreemden arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar alejarse; coger; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; quitar; robar
wegfutselen defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; mangar; mangar a; robar
weggraaien afanar; mangar
wegkapen arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar
wegpikken afanar; arrebatar; birlar; defraudar; desfalcar; disentir; disimular; divergir; escapar; evitar; guardarse de; huntar; hurtar; llevarse con el pico; mangar; mangar a; robar coger; hurtqr; robar

Synoniemen voor "mangar":


Verwante vertalingen van mangar