Maltratar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

maltratar:
- mishandelen; molesteren; pijnigen; iemand toetakelen; afranselen; in elkaar slaan; toetakelen; beschadigen; schaden; een pak slaag geven; billekoek geven
Wiktionary:
- maltratar → mishandelen, toetakelen
- maltratar → mishandelen, slecht behandelen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor maltratar (Spaans) in het Nederlands

maltratar:

maltratar werkwoord

maltratar
mishandelen; molesteren; pijnigen
- mishandelen werkwoord (mishandel, mishandelt, mishandelde, mishandelden, mishandeld)
- molesteren werkwoord (molesteer, molesteert, molesteerde, molesteerden, gemolesteerd)
- pijnigen werkwoord (pijnig, pijnigt, pijnigde, pijnigden, gepijnigd)
maltratar (aporrear; sobar; pegar; castigar; azotar; cascar; zurrar; solfear; malparar; dar una soba a; moler a palos; tundir a golpes)
iemand toetakelen; afranselen
- iemand toetakelen werkwoord
- afranselen werkwoord (ransel af, ranselt af, ranselde af, ranselden af, afgeranseld)
maltratar (dañar; quebrantar; causar perjuicio)
in elkaar slaan; toetakelen
- in elkaar slaan werkwoord
- toetakelen werkwoord (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)
maltratar (dañar; lastimar; causar perjuicio; hacer daño a)
beschadigen; schaden
- beschadigen werkwoord (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)
- schaden werkwoord (schaad, schaadt, schaadde, schaadden, geschaad)
maltratar (darle una paliza a alguien)
een pak slaag geven; billekoek geven
- een pak slaag geven werkwoord (geef een pak slaag, geeft een pak slaag, gaf een pak slaag, gaven een pak slaag, een pak slaag gegeven)
- billekoek geven werkwoord

Conjugations for maltratar:

presente

maltrato
maltratas
maltrata
maltratamos
maltratáis
maltratan

imperfecto

maltrataba
maltratabas
maltrataba
maltratábamos
maltratabais
maltrataban

indefinido

maltraté
maltrataste
maltrató
maltratamos
maltratasteis
maltrataron

fut. de ind.

maltrataré
maltratarás
maltratará
maltrataremos
maltrataréis
maltratarán

condic.

maltrataría
maltratarías
maltrataría
maltrataríamos
maltrataríais
maltratarían

pres. de subj.

que maltrate
que maltrates
que maltrate
que maltratemos
que maltratéis
que maltraten

imp. de subj.

que maltratara
que maltrataras
que maltratara
que maltratáramos
que maltratarais
que maltrataran

miscelánea

¡maltrata!
¡maltratad!
¡no maltrates!
¡no maltratéis!
maltratado
maltratando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor maltratar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afranselen		paliza
beschadigen		dañar; herir
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afranselen	aporrear; azotar; cascar; castigar; dar una soba a; malparar; maltratar; moler a palos; pegar; sobar; solfear; tundir a golpes; zurrar	apalear; aporrear; darle una paliza a alguien; darle una tunda de golpes; flagelar; vapulear
beschadigen	causar perjuicio; dañar; hacer daño a; lastimar; maltratar	abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar
billekoek geven	darle una paliza a alguien; maltratar
een pak slaag geven	darle una paliza a alguien; maltratar
iemand toetakelen	aporrear; azotar; cascar; castigar; dar una soba a; malparar; maltratar; moler a palos; pegar; sobar; solfear; tundir a golpes; zurrar
in elkaar slaan	causar perjuicio; dañar; maltratar; quebrantar
mishandelen	maltratar
molesteren	maltratar	molestar
pijnigen	maltratar	torturar
schaden	causar perjuicio; dañar; hacer daño a; lastimar; maltratar	afectar; causar perjuicio; dañar; discriminar; enfadar; entorpecer; estorbar; hacer daño; hacer daño a; hacer mal; herir; lastimar; lesionar; menoscabar; ofender; perjudicar; perjudicar a una persona; postergar; reducir
toetakelen	causar perjuicio; dañar; maltratar; quebrantar	apalear; aporrear; darle una paliza a alguien; darle una tunda de golpes; flagelar; vapulear

Synoniemen voor "maltratar":

abusar; excederse; extralimitarse; pasarse; aprovecharse; atropellar; explotar; violar; forzar; propasarse
brear; hostigar; molestar; importunar; atosigar; acribillar; freír; chasquear; zumbar
macerar; exprimir; estrujar; sumergir; calar; diluir; sumir; afligir; mortificar; humillar; ablandar
moler; fastidiar; fatigar

Wiktionary: maltratar

maltratar

verb

iemand slecht behandelen en pijn doen of verwonden
- mishandelen → maltratar; brear
iemand zo mishandelen dat hij of zij zichtbaar lichamelijk letsel heeft
- toetakelen → maltratar; baldar; lisiar

Cross Translation:

From	To	Via
• maltratar	→ mishandelen	↔ mistreat — treat someone or something roughly or badly
• maltratar	→ mishandelen	↔ misshandeln — (transitiv) jemanden mutwillig seelisch oder körperlich heftig verletzen
• maltratar	→ mishandelen; slecht behandelen	↔ maltraiter — traiter durement en actions ou en paroles, malmener, frapper.

Computer vertaling door derden: